Zomaar wat: Het gesprek in de gemeente

logoIdW

ZOMAAR WAT – Het gesprek in de gemeente

Moe en teleurgesteld kan men er van worden in de kerk vaak zo weinig geestverwantschap en eensgezindheid te vinden, die men er toch zou mogen verwachten. Ook in de plaatselijke gemeente zijn er pijnlijke verschillen in overtuigingen van confessionele, ethische en politieke aard. Als die tenminste aan het licht komen, want er is op deze punten, misschien nog ernstiger, ook veel sprakeloosheid en spraakverwarring. We zijn beland in een Babylonisch gebabbel. Geen woord dat hout snijdt. Geen gemeenschappelijke taal. Dat is de droevige stand van zaken.

Waarin bestaat de eenheid van de gemeente? Die zullen we niet moeten zoeken in de eenheid van de overtuigingen en opvattingen. Als we ons daar aan vasthechten en die beslissend achten valt te vrezen dat we elkaar binnen de kortste keren de tent uitvechten. Scheuringen en (af)scheidingen vormen de onverkwikkelijke voorgeschiedenis van het vaderlands gereformeerd protestantisme. Dat moeten we niet meer willen. Elkaar in onze verschillen te verdragen en te eerbiedigen lijkt een van de voornaamste geboden in een tijd van grote diversiteit. Niet alleen in de samenleving, ook in de kerk.

De eenheid van de kerk bestaat overigens niet in een gemeenschappelijke zienswijze of levenswijze, maar eerder moeten we dan denken aan de belijdenis en de aanroep van de ene Naam, aan één doop, aan de ene Tafel. Dat geeft aan die eenheid een meer zakelijk karakter. De mensen zijn niet alleen als mensen, maar ook als leden van de gemeente verschillend, elkaar ongelijk. Dat zij als zodanig met elkaar niettemin het gesprek zoeken, elkaar niet loslaten, elkaar horen, zien en bijstaan, mag in onze cultuur als heel bijzonder en waardevol worden genoteerd. De kerk is geen vorm van stamverwantschap en wortelt niet in een volksgemeenschap, maar ze is een samenzijn en samengaan van Jood en Griek, heer en knecht, man en vouw. Men kan daar nog de verschillen tussen de generaties en misschien de culturele verschillen aan toevoegen, hoe weinig overtuigend de meeste gemeentes dat laatste ook te zien geven. Want in de praktijk geldt: soort zoekt soort en kleur zoekt kleur. Dat is bepaald geen goed teken. Daarin blijft de kerk achter op haar bestemming.

Elkaar ethisch of confessioneel de maat nemen is de weg zeker niet, maar een grondig en broederlijk gesprek lijkt soms toch hard nodig en dat moeten we niet vrezen. Als ik het goed waarneem maakt zich in PKN een meestal weinig gearticuleerde theologische stroming breed die het Bijbelverhaal en de bijbelse boodschap poogt op te vangen en te verstaan in een interpretatiekader van algemeen religieuze of humanistische aard. Men zou het een vorm van nieuwe vrijzinnigheid kunnen noemen. Kuitert ging op dat spoor voorop, al is hij allang velen ver vooruit. Het bedenkelijke vind ik hier dat deze interpretatiekaders zelf niet onder kritiek komen te staan en aldus opengebroken worden. Het vreemde en het nieuwe, ja, het ‘geheel andere’ van het bijbels getuigenis dreigt zo in de kiem te worden gesmoord. Het wordt religieus of humanistisch geassimileerd. Dat moest toch een punt van ernstige zorg en van een ernstig gesprek zijn. Religiositeit en humanisme hoeven we niet te minachten om toch te zien en te zeggen dat ‘geloof’ niet op die noemer staat en iets wezenlijk anders is. Geloof en belijdenis staan zelf onder de kritiek van het tot ons gesproken Woord, dat elke morgen weer nieuw is. Daarom kent de kerk der Reformatie ook geen vastgestelde geloofs- of zedenleer, maar moet er elke zondag opnieuw gepreekt worden en dat is iets anders dan ‘het afdraaien van steeds dezelfde grammofoonplaat’ (vrij naar Noordmans). We hebben in het geloof geen antropologisch vloertje onder de voeten waarop we kunnen staan en wat we meenden te weten of te bezitten wordt ons gedurig weer uit handen geslagen. Tot onze meest orthodoxe belijdenis toe! Want we geloven niet in onze belijdenis, maar belijden ons geloof in het in Christus tot ons gesproken Woord en in de van hem uitgaande en getuigende Geest. De Geest is vrij en hij waait waarheen hij wil, zonder dat we, ook niet als kerk, over hem beschikken of hem bezitten. Nochtans leven we zonder grond onder de voeten vanuit zijn inspirerende en creatieve kracht Het zal evenwel ook betekenen dat een christenmens zichzelf gedurig moet hernemen en zijn opvattingen moet herzien. Dat gaat moeizaam en kan pijnlijk zijn. Hij vindt geen vastheid in zichzelf of in zijn dierbare waarheden, maar leeft en spreekt vrijmoedig onder de geleide en in de kracht van de Geest en in het vertouwen op de vergeving van zijn zonden. Als een vrij mens, hopend op genade.

Over deze dingen zou het gesprek in de gemeente moeten gaan om wezenlijke inzichten uit de traditie niet kwijt te raken en niet weg te glijden in een vaag en weinig omlijnd religieus humanisme. Maar dan niet een gesprek van mensen die hun eigen gelijk willen halen en dat anderen opleggen, maar die deze dingen vanuit het ons op het hart gebonden Woord vernomen menen te hebben. Dus een gesprek zonder poging tot zelfrechtvaardiging of zelfbevestiging. Want dat kan ook nog. Het hart van een mens is immers uiterst arglistig. Geloof of belijdenis als zelfrechtvaardiging met het ‘sola fide’ en het ‘sola gratia’ hoog in het vaandel geschreven. Dat is een vorm van religie die Barth als ongeloof wraakte. ‘Religion als die Angelegenheit des gottlosen Menschen’. ‘Religion als Unglaube’. Ja, gelóof als… óngeloof! Dat is altijd de adder onder het gras in elk geloofsgesprek. Niettemin is het broodnodig en levensnoodzakelijk in de gemeente. Het vorig jaar verschenen boekje van Wouter Klouwen ‘Sta op en wandel’ zou als een goed uitgangspunt kunnen dienen. Daarin gaat het mijns inziens over deze dingen.

Rens Kopmels