Bij de verschijning van Rosenstocks ‘Ontstaan uit revolutie’.

logo-idW-oud

Bij de verschijning van Rosenstocks ‘Ontstaan uit revolutie’

Binnenkort verschijnt één van de grotere werken van Rosenstock Huessy in het Nederlands. Het is de vertaling van Out of revolution uit 1938 1. Op zijn beurt is dit boek een Amerikaanse bewerking van Die Europaïschen Revolutionen, Volkscharactere und Statenbildung, dat Rosenstock in 1931 schreef vóór zijn emigratie vanuit Duitsland naar de Verenigde Staten in 1933.

Het verhaal van de Europese revoluties over een periode van 900 jaar meende hij ook de Amerikanen op het hart te moeten binden, toen te voorzien viel dat Amerika op het wereldtoneel een hoofdrol zou gaan spelen. Met het oog daarop is het voor de Amerikanen ter zake het nodige geschiedkundige huiswerk te verrichten. Want in de door de techniek en de economie één geworden wereld bevinden volken en culturen zich niettemin op verschillende tijdsbanen, met alle vervreemding en conflictueuze wrijvingen vandien. Nu, dat de VS, laatstelijk vanaf de Tweede Wereldoorlog, een hoofdrol spelen op het wereldtoneel lijkt niet voor tegenspraak vatbaar, maar of deze machtige natie zich voldoende bewust is van deze ongelijktijdigheid van de culturen, waarmee het in aanraking komt, kan men zich met recht en reden afvragen. Dromen en aspiraties, de drijvende passies en de ongereflecteerde vanzelfsprekendheden van Amerika zijn bepaald niet noodzakelijk dezelfde als die van de Europese en de Aziatische volken en culturen. Daarvan is het Irak-drama in onze dagen wellicht een even pijnlijke als duidelijke illustratie.

Rosenstock verhaalt de Europese geschiedenis van de omwentelende, historische gebeurtenissen voor de Amerikanen in omgekeerde chronologische volgorde. Vanuit het resultaat naar de oorsprong, vanuit het heden naar het verleden en dit alles met het doel de weg voor de toekomst vrij te maken. Want ‘we hebben precies zoveel toekomst als we verleden erkennen als òns verleden.’ 2

Lessen in historisch denken wil Rosenstock zijn lezers inprenten. Lessen, zeker, want wetenschappelijk- academisch onderzoek om de werkelijkheid van de geschiedenis in kaart te brengen blijft onder de maat van wat geschiedenis betekent. Het gaat hem om ‘Forschung und Lehre’. Niet alleen om ‘Vergegenständlichung’, maar vooral om ‘Vergegenwärtigung’. Niet alleen om feiten als gedane en afgedane zaken, maar om nog altijd werkzame passies en niet ingeloste beloften. Niet alleen om stuwende krachten en verklarende omstandigheden, maar ook om sprekende gebeurtenissen en gezaghebbende Namen. De geschiedenis zoals Rosenstock die kritisch uitdiept en ter sprake brengt leeft onder een volk primair in herdenkingen en historische monumenten, in feestdagen op de kerkelijke en wereldlijke kalender.

Genoeg om aan te geven dat deze omgang met en toegang tot de geschiedenis sterk afwijkt van de wetenschappelijk gangbare en de vele populaire afleggertjes van dit genre. Deze benadering is origineel en ongewoon, maar ook ongemakkelijk. Het is de ervaring van velen (ook van mij persoonlijk) dat Rosenstocks geschriften zich buitengewoon moeilijk laten toeëigenen en dat ondanks de vaak schitterende en direct aansprekende taal. Van een hoog abstractieniveau is bij hem juist géén sprake! Aan de taal kan het niet liggen, maar mogelijk wel aan onze geest die op ordelijkheid en overzichtelijkheid gespitst is; liefst op begripsmatige kennis en afgeronde feitelijkheden. Maar positivisme en rationalisme kunnen geen recht doen aan de levende werkelijkheid van de geschiedenis die ons draagt en beweegt en die wijzelf met ons meedragen, hetzij als opgelopen historische trauma’s, hetzij als een bron van hoop. Ik versta Rosenstocks historische exercities als (grandiose) pogingen de levende krachten en het werkzame appèl in de geschiedenis op te roepen en die ons bewust te maken. En deze oefeningen zijn geen academische luxe, waarop in economisch karige tijden ook wel bezuinigd kan worden, maar ze zijn een politieke en culturele noodzaak. Het zal er bij de beoordeling van Rosenstock dan ook niet in de eerste plaats om gaan of wat hij schrijft allemaal steekhoudend is (die dwanggedachte van de zogenaamde historische kritiek, die al eerder de bijbel van zijn levende aanspraak dreigde te beroven), maar of hij ons op een vruchtbare wijze te denken geeft. Of we geïnspireerd en aangemoedigd worden onszelf en onze eigen tijd vanuit de werkzaamheid van het verleden te verstaan en om zo gegronde verwachting voor de toekomst vrij te maken.

Zo blijkt dit boek uit 1938, waarvan men misschien zou denken dat het verouderd is, in ieder geval springlevend en biedt het een geleide naar de 21e eeuw, waarin de tijdsonkundigheid, ook van de culturele elites, een van de grootste hindernissen is om de toekomst van het mensengeslacht (Rosenstock spreekt nooit van de ‘mensheid’, als was het een soort en ieder individu een exemplaar van deze soort) met fiducie tegemoet te gaan. Het is broodnodig dat we elkaar als volken en mensen leren verstaan in en vanuit onze geschiedenis, op onze verschillende tijdsbanen, willen we niet aan elkaar te gronde gaan in slepende crises en wereldomvattende botsingen. Nogmaals: Daarbij is de mens niet maar een exemplaar van de schijnbaar genoegzaam bekende soort, maar hij is een tijdreiziger en alleen als mede-tijdreiziger zullen met hem ‘on speaking terms’ kunnen komen. Dat we elkaars tijd en elkaars taal leren kennen en verstaan is wellicht de voornaamste opgave voor het zo juist ingegane nieuwe millennium. Op straffe van oorlog en ondergang zullen we in dit millennium in één, de verschillende tijden samenbindende tijd moeten leven, zoals we in het vorige in één wereld kwamen te leven. Dat laatste proces is haast voltooid. Dus komt er nu een zwaar accent te liggen op het opheffen van de historische vergetelheid en dat in een tijd waarin uitgerekend deze vergetelheid als een hoog goed gevierd wordt in een bestaan dat meent op te kunnen gaan in een ongestoorde, consumptieve genieting, zonder herinnering aan de offers, die er in het verleden gebracht zijn, zonder te weten en te willen weten van de geboorteweeën die aan elke tijd, aan elke schepping vooraf zijn gegaan. Maar deze levensgenieter zal wreed worden gestoord doordat hij steeds weer met de representanten van dit verleden geconfronteerd zal worden. En daarin met de vraag op wiens kosten hij zijn dagen in onbekommerde levensvreugde kan leven. Aan die vraag wordt hij herinnerd door wie die kosten opbrengt en heeft opgebracht. Zo zal hij de niet-aangepaste vreemdeling in zijn poorten blijvend bij zich hebben en een goede verstandhouding met hem is voorwaarde voor een leven in vrede. Nu en straks.

Ongewoon en ongemakkelijk noemden we deze omgang met geschiedenis van Rosenstock. Het ongemakkelijke hangt samen met zijn overtuiging dat geschiedenis niet maar een boeiend schouwspel is als een van de manieren om in esthetisch genoegen de tijd te verdrijven. Het gaat om ‘de autobiografie van de westerse mens’, aldus de ondertitel van dit werk. Wijzelf en onze toekomst staan erin op het spel. Daarom kan geschiedenis niet bedacht en beschreven worden in een stormvrije academische ruimte. Wetenschap, politiek en geloof dienen weliswaar duidelijk onderscheiden te worden, maar zij verkommeren tot onbelangrijkheid als zij niet gedurig op elkaar betrokken worden. Een academische wetenschap die niet de communicatie zoekt met het gemenebest is van weinig of geen belang en een politiek beleid dat alleen krachten probeert te ordenen zal daarmee nog geen toekomst inaugureren. Daarbij denkt en schrijft Rosenstock als een denker en schrijver die het christelijk geloof niet tussen haken zet, als iemand die de openbaring niet elimineert uit zijn denkwijze, maar deze als een sprekende ‘macht van orientatie’ nodig acht en nodig heeft om Europa en de wereldgeschiedenis te verstaan. Hier is iemand aan het woord, die met de definitieve boedelscheiding tussen wetenschap en geloof niet volledig ter zake komt en die de taal van het geloof nodig heeft om de werkelijkheid van geschiedenis en toekomst adekwaat ter sprake te brengen. Ook daarin is hij een opmerkelijke verschijning op het toneel van de cultuurwetenschap. Christus heeft niet alleen historische, maar vooral ook toekomst-openende betekenis. Men kan stellen dat zowel de Franse alsook de Russische revolutie in hun theoretische reflecties (en navenante praktijken) teruggrijpen achter Christus, resp. naar de adamitische mensheid (van voor de val) en zelfs naar de ongeschapen materie van voor de schepping. Voor de Russische revolutionair is de mens (arbeids)materiaal en is zijn ultieme bestemming de bevrediging van zijn (materiële) behoeften in een rijk van vrijheid waarin alle smarten van de geschiedenis vergeten zijn en achtergelaten worden. Weliswaar moeten we nu vaststellen dat deze Russische Revolutie haar universele aanspraken niet heeft waargemaakt en een regionaal begrensd en historisch getermineerd intermezzo is geweest, maar wel is de vraag ter zake of het revolutionaire doel van de Sowjets niettemin geen gemeengoed is geworden van de huidige westerse wereld voorzover daar de satisfactie van de menselijke behoeften het ultieme doel schijnt. Want wat kan het leven anders en meer zijn dan een pijnloos genieten van alles wat de wereld en het leven te bieden hebben aan vreugdes en verzadiging van behoeften? Wij zouden het niet weten. Maar elk stervend kind, ook elke geboorte in angst en pijn, elke nieuwe liefde en elke overrompelende ontmoeting zouden ons op andere gedachten kunnen en moeten brengen. Het behoud van de koopkracht, ofschoon een punt van terechte zorg, kan toch niet de enige en voornaamste politieke occupatie zijn. De hoogte van de consumptierang vormt toch niet de enige maatstaf voor het humaniteitsgehalte van het menselijk leven en samenleven. We moeten vrezen dat de aldus a-historische levende mens en een on-historisch opererend politiek beleid de uitdagingen van de toekomst niet ontwaart en niet aankan en zich steeds weer door de gebeurtenissen van de wijs laat brengen.

Daarom zijn er denkers en schrijvers nodig die bevrijd van academisme en specialisme, ook wars van politieke correctheid, het veld van de geschiedenis onder een andere belichting durven plaatsen om zo de tijdsonkundigheid te doorbreken en op te heffen. Het werk van Rosenstock biedt zulke een scholing die het volstrekte tegendeel is van een ‘scholastiek’, van een leer of een visie welke zich niet door de (aan)sprekende werkelijkheid fundamenteel laat storen. In zijn geschiedkundige arbeid wordt de geschiedenis niet bezworen in definitieve begrippen of beelden, maar worden we er uitgedaagd tot nieuwe antwoorden en nieuwe wegen. ‘Respondeo, etsi mutabor’, was één van Rosenstocks lijfspreuken. ‘Ik heb te antwoorden, ook al word ik erdoor veranderd’.

Wat mogen we hopen bij deze publicatie van Rosenstock in het Nederlands? Vooral dat het zo onvruchtbare academisme in de wetenschapsbeoefening, óók in de theologie, erdoor overwonnen, althans sterk gerelativeerd wordt en het denken zich laat bevruchten en uitdagen door de om antwoorden vragende imperatieven en vocatieven vanuit het historische uur. Niet in de vernieuwing van de leer wordt een weg naar de toekomst opengelegd, (dat was Rosenstocks voornaamste bezwaar tegen Karl Barth!), maar in een communicatieve praxis met de vele tijdreizigers die zich verdringen bij de poort naar het derde millennium, ‘post Christum natum’.

Want niet door het verleden te verdringen of te vergeten wordt het overwonnen en achtergelaten, maar door het indachtig te zijn en het schiftend en scheidend mee te nemen naar de toekomst. De toekomst zal leeg zijn als daar niet wat als oogst in de geschiedenis te velde staat wordt binnengehaald en in schuren geborgen. In de gedachtenis van het lijden in heden en verleden heffen we de beker der dankzegging als een toast op de toekomst van het mensengeslacht. Alle levensvreugde die niet wil weten van offer, verdriet, nederlaag en dood zal voos en vals zijn. Alleen in het eren van onze vaders en moeders zullen onze dagen verlengd worden in het land dat vóor ons ligt.

Rens Kopmels

——————

1 De Nederlandse vertaling is in opdracht van de ‘Stichting vertaling werken van Rosenstock-Huessy’ van Feico Houweling en verschijnt binnenkort.

2 Het citaat is uit ‘De vrucht der lippen. Waarom vier evangeliën?’ Baarn, 1981. pag.45.