‘Eine überaus merkwürdige Tatsache’

logo-idW-oud

 

‘EINE ÜBERAUS MERKWÜRDIGE TATSACHE’

Beste Aart,

Heb dank voor je bijbels-theologische hints als het gaat om de ‘marriage imagery’ in de profetische geschriften. Dat moest ons toch meer boeien en bezig houden dan het de theologie doorgaans doet, want daarin gaat het om het hart van de openbaring en om de binnenste kern van het mensenleven. Het leven als een leven met de ander en tot de ander –en dat in vrede en vreugde.

Ik kies dit keer de briefvorm om op jou te reageren. De stijl kan daardoor iets losser zijn dan in een betogend artikel en ik kan me beperken tot wat spontane opmerkingen en invallen.

Om te beginnen heb je, dunkt me, zonder meer gelijk dat de man-vrouw relatie niet maar slechts een beeld is van het verbond van God met zijn volk, als was het een tekeningetje dat ook weer uitgewist kan worden als het zijn dienst vervuld heeft, maar die relatie krijgt daardoor een meerwaarde. De humaniteit van het menselijk leven staat erin op het spel!

Aan de andere kant wijs je er ook op dat onze huwelijksopvatting en onze huwelijkspraxis niet zelf zonder meer normatief zijn voor alle andere vormen waarin man en vrouw met elkaar omgaan. Al die vormen, inclusief ‘ons’ huwelijk, staan, behalve onder de zegen, ook onder de kritiek van de God van het verbond met zijn volk. We moeten hier ‘van boven naar beneden’ denken. Dat wordt duidelijk uit je bijdrage en is eigenlijk ook een algemeen geldige theologische regel. Dus: vanuit de genade naar de natuur denken en niet omgekeerd. En juist bij het denken over seksualiteit en huwelijk is dat ongewoon en ongemakkelijk. Want hoe goed en authentiek men-selijk het huwelijk tussen man en vrouw ook zijn mag, we moeten hier de verleiding weerstaan er een soort ‘idool’ of ideaal van te maken en er zelfs een lichte vorm van idolatrie mee te bedrijven. Inderdaad: ‘dat is precies wat alle heidenen ook doen’, zeg je, ook al wordt dat nog zo ‘christelijk’ gelegitimeerd. Het is niet meer, zij het ook niet minder, dan een beeld van het ons gegunde leven en ook voor dit beeld moeten we ons niet buigen, noch het dienen.

Het huwelijk mag een parabel heten van het ons van God toegedachte volkomen leven, maar de vorm waarin wij het kennen en leven in onze tijd en onze cultuur is zeker niet de enige en geprivilegieerde vorm van dat waarlijk menselijke leven. De humaniteit -als beeld en gelijkenis van Góds humaniteit- put zich niet uit in de echte-lijke relatie van man en vrouw, hoe verrassend Genesis 1: 26, 27 ons ook in de oren mag klinken. Zo is er naast de gehuwde staat ook die van de celibatair, waarin het evengoed op een waarachtig menselijke en Gode welgevallige wijze kan toegaan. Het is niet de sterkste en meest overtuigende kant van de Reformatie dat het huwelijk het celibaat er geheel verdrong en het klooster gesloten werd. In die reformatorische trouwlustigheid zou men zich de overigens daar hoog aangeschreven apostel Paulus iets meer indachtig kunnen zijn! Het huwelijk als een vorm van humaniteit, waarin de mens geheel zichzelf kan zijn, is daarmee heilzaam begrensd en gerelativeerd. En de ongehuwde hoeft niet te lijden aan een humaan tekort en kan en mag volledig en waarachtig mens zijn.

Dan kennen we als (betrekkelijk) historisch novum in onze dagen ook de erkende homofiele relatie, zelfs het homohuwelijk, waarin zich Gods mens- en vredelievend-heid niet minder kan spiegelen dan tussen man en vrouw. Toegegeven: het was (en is) wennen voor ons en onze leeftijdgenoten om de gepraktiseerde homoseksualiteit voluit te aanvaarden, maar noch vanuit het verstaan van de Schrift, noch vanuit de eerlijke waarneming zie ik principiële bezwaren als er erotische liefde opbloeit en geëigende vormen zoekt tussen mensen van hetzelfde geslacht; zij het dan dat het homohuwelijk evenmin ‘heilig’ is, zoals men soms in bepaalde kringen de indruk krijgt, en niet anders dan de heteroseksuele relatie(s) onder Gods genadige gericht staat.

Kunnen en moeten we niet zeggen: het huwelijk is er voor de mens en de mens is er niet voor het huwelijk? De vanuit Gods liefde gekwalificeerde en gekritiseerde men-selijkheid is de ethische maatstaf voor de seksuele verhoudingen. Komt de mens er in zijn menselijkheid tot zijn recht en aan zijn eer? Dat is de altijd weer te stellen kriti-sche vraag. Ook bij de ‘vrije liefde’, ook bij de polygamie, als we daarmee te maken krijgen. Zelfs bij de prostitutie, al lijkt me daar de onmenselijkheid evident. Want al weten we dan nog niet wat waarlijk menselijk is, we weten al wel wat onmenselijk is en een leugenachtig agnosticisme in de antropologie moet ons abject zijn.

Nu, tot die menselijkheid -ze heeft een zekere evidentie vanuit de Schriften, maar toch ook in onze door het christendom bepaalde cultuur- hoort de barmhartigheid, de trouw, het respect, de verantwoordelijkheid voor elkaar. Kortom de liefde die de an-der ten goede komt en in vrijheid zichzelf láát/doet zijn, ja, die de ander uitnemender acht dan zichzelf. Humaniteit als ‘humanisme de l’autre homme’ (Levinas) en vrijheid ook als vrijheid van de dissident, van de ander in zijn anders-zijn (Rosa Luxemburg, zei het!)

Dat alles zal ook gelden voor de erotisch-seksuele verhoudingen en het betekent een brede variatie van mogelijkheden. Niet per se hoeft de seksuele erotiek tot het institu-tionele huwelijk beperkt te worden; al moet het ons verre zijn het huwelijk in zijn monogame en duurzame gestalte (’totdat de dood ons scheidt’) te discrediteren. Daar-voor is het een te kostbare culturele en humane verworvenheid en ook erotiek en sek-sualiteit lijken er nog het beste gewaarborgd in hun humane karakter. Het huwelijk is bepaald een apologie waard, maar dan wel een kritische apologie, waarin de crisis en de crisisverschijnselen niet verdrongen, maar verdisconteerd worden.

Wie echter kiest voor incidentele en kort durende seksuele relaties verdient, mits hij of zij het huwelijk van de ander in ere houdt, geen morele veroordeling, maar loopt wel groter risico humane schade op te lopen of te veroorzaken. Al in de jaren zeven-tig heeft Ted van Gennep trouwens in zijn boekje ‘Mensen hebben mensen nodig’ deze ‘vrije liefde’ verdedigd. (En het gros van onze jongeren lijkt het begrepen te hebben). Het ongehuwd zijn betekent niet zonder meer seksuele abstinentie. Ethisch gaat het er steeds weer om een scherp en zuiver oog te hebben voor de mens en de menselijkheid. Schending van de menselijkheid is altijd zonde.

Zo kunnen we de ethische discussie over huwelijk en seksualiteit opengooien en meer ruimte krijgen, maar we hebben nog eerder en meer behoefte aan een solide bijbels-theologische fundering. Ik stem met je in dat we de bijbel op dit punt nog eens goed moeten lezen en meer oog moeten krijgen voor ‘die überaus merkwürdige Tatsache, dass die Propheten die Verbindung Jahves mit Israël immer wieder als eine Liebe und Ehe beschrieben haben (Barth, KD III, 1. pag.361), een tekst, waar je me in een andere brief op wees. Ja, vooral Genesis 2: 18-25 is een nauwkeurige lezing en exegese meer dan waard en dat dan in verbinding met de teksten uit de profeten, het Hooglied en in het NT Efeze 5: 21-33 (en 1 Kor. 11: 1 -16, om het ons niet te ge-makkelijk te maken.)

Karl Barth ging ons hier al op een magistrale wijze voor, (vooral) in KD III, 1, pag. 329-377. Maar wie leest en weet dat nog? Hij is (ook hier) een onontbeerlijke gids, maar wij zullen het ook zelf moeten doen. Het is één van mijn goede voornemens voor de komende tijd. En het zijn waarachtig geen bijzaken, noch in de theologie, noch ook in leven en samenleven. Verwaarlozing van dit ‘midden der humaniteit’ wreekt zich over de hele breedte van de cultuur. Niet maar toevallig spreekt God in zijn openbaring in de ‘beeldspraak’ van liefde en huwelijk. Daar heb je me (weer) van overtuigd. Nogmaals dank.

Rens Kopmels