Zomaar wat – Geen blinde gehoorzaamheid

logo-idW-oud

 

ZOMAAR WAT – Geen blinde gehoorzaamheid

‘Ik zie er niets kwaads in’, was mijn antwoord op de vraag hoe ik over homosexualiteit dacht. En zo is het, ook al staat er tien keer in de bijbel – maar het staat er maar een doodenkele keer – dat het ‘een gruwel is wanneer een man met een manspersoon gelegen zal hebben met een vrouwelijke bijligging’ (Lev. 20:13. St.Vert.) Gaat het hier om homo-erotische liefde, kun je ook nog wel afvragen. Kennen de bijbelse tijden het verschijnsel zoals dat zich voordoet in onze cultuur? Maar het is verbazingwekkend hoe snel de fervente tegenstanders van homofilie die paar teksten uit Leviticus weten te vinden om hun overtuiging kracht bij te zetten. Je krijgt de indruk dat zij er al tegen waren vóór ze het in de bijbel gelezen hadden.

Ik word er beetje treurig en kribbig van als weer eens met de nodige aplomb beweerd wordt dat homosexualiteit en de zegening van het homo-huwelijk onbijbels is (en kerkafscheiding motiveert). Dat is er heel wat meer op te sommen! Toen een vrouwelijk gemeentelid eens protest aantekende tegen een (in)zegening van een homofiel stel meende de voorzitter van de kerkenraad haar te moeten terugschrijven dat ‘de vrouwen in de gemeente moeten zwijgen’ (1 Cor. 14:35). Ik heb hem er van weten te weerhouden, maar ik vond het eigenlijk wel een treffend en geestig antwoord.

Het eind is zoek als je zo met de bijbel en met elkaar omgaat. En bij alle respect en verwachting die ik koester ten aanzien van de gereformeerde orthodoxie in onze kerken is het bijbelgebruik er met name in ethische kwesties vaak ver beneden de evangelische maat. De apostel Paulus doet dat bepaald anders. Hij leest de Wet vanuit de ‘vrijheid van de Wet’ in Christus. Dan nog geeft de mozaïsche wet ons het nodige te denken en òm te denken, maar dat denken, zien en horen poetst hij niet zonder meer weg. Integendeel: ons worden de ogen geopend om te zien waarop het aankomt. Het mag ons opvallen dat in de evangeliën en de Handelingen zoveel blinden de ogen en zoveel doven de oren worden geopend. Het gaat er niet in de laatste plaats om scherp te zien wat de weg is en zuiver te horen wat het gebod is, om te onderscheiden tussen goed en kwaad, tussen wat menselijk is en onmenselijk. Wie de homo-erotische relaties meent te moeten beoordelen of veroordelen zal in ieder geval ook zijn ogen, oren en verstand moeten gebruiken en zijn voor-oordelen moeten opschorten. Zien of hij er kwaad in ziet. Of misschien nog liever: zien of hij er iets góeds in ziet. Ook dat laatste mag niet bij voorbaat uitgesloten worden.

Als de homofiele mens met een goed geweten zichzelf mag aanvaarden in de gemeente en zich er aanvaard mag weten, is dat iets om ons restloos over te verheugen.

Er wordt ook wel eens echte progressie geboekt in de kerken.

Rens Kopmels