kopjes I/1

DE “KOPJES” VAN DE PARAGRAFEN KORT UITGELEGD

BAND I: INLEIDING

§ 1. De taak van de dogmatiek

Hoe leert de christelijke Kerk waarheidsgetrouw over God te spreken? Het is de taak van de dogmatiek om de Kerk wetenschappelijk verantwoord bij dat zelfonderzoek bij te staan.

§ 2. Prolegomena en dogmatiek

De zgn. prolegomena (de dingen die eerst gezegd moeten worden) vormen de inleiding van de dogmatiek nl. tot goed begrip van de wijze waarop de dogmatiek het de Kerk eigen spreken over God leert kennen.

DE LEER OVER GOD

Eerste Hoofdstuk: HET WOORD GODS ALS CRITERIUM VOOR DE DOGMATIEK

§ 3. De kerkelijke verkondiging als onderwerp van de dogmatiek

  1. Wat is de functie en het doel van wat de Kerk over God zegt?

  2. Dat is om in de vorm van prediking en sacrament verkondiging van het Woord Gods voor de mens te zijn.

  3. Maar dan wel met de op dat Woord gebaseerde pretentie en ook met de dito verwachting dat de Kerk volgens de aan haar door God verleende opdracht dat door de mens te horen Woord aan hem te zeggen heeft.

  4. Het gaat daarbij om een bijzonder horen: in geloof horen van het Woord Gods.

  5. Voorzover deze verkondiging ondanks de door het Woord Gods verleende pretentie en verwachting een menselijk woord is, wordt die verkondiging onderwerp van de dogmatiek.

  6. De dogmatiek dient nl. de verantwoordelijkheid van de Kerk bij deze verkondiging te meten aan het Woord Gods dat de Kerk aan de mens bekend wil maken.

§ 4. De drie gestalten van het Woord Gods

  1. Waarom is het spreken van de Kerk over God geen gewoon spreken maar verkondiging?

  2. Dat is pas in te zien als we de vooronderstelling van dit ‘ spreken van de Kerk kennen: de exclusieve vooronderstelling dat het het Woord Gods zelf is dat dit spreken over God tot verkondiging van dat Woord Gods maakt en daarmee ook de Kerk tot Kerk maakt.

  3. Het Woord Gods is ons bekend in drie gestalten:

a.     a. het door de Kerk verkondigde Woord Gods

b.     b. het geschreven Woord Gods van de heilige Schrift (profeten en apostelen)

c.     c. het ons geopenbaarde Woord Gods: Jezus Christus.

§ 5. Het wezen van het Woord Gods

  1. In al deze drie gestalten is het Woord Gods het spreken van God zelf tot de mens.

  2. Door dit eigen handelen van God geschiedt dit Woord Gods, heeft het gelding en werkt het onomstotelijk aan en in de mens.

  3. Maar juist als zodanig geschiedt dit Woord Gods anders dan al het andere menselijk gebeuren nl. als het geheimenis van God zelf

§ 6. Kunnen wij mensen het Woord Gods wel kennen?

Voor de beantwoording van die principiële vraag gelden de volgende uitgangspunten.

  1. De werkelijkheid van het Woord Gods heeft in alle drie gestalten van dat Woord Gods haar grond in dat Woord zelf (dus niet in ons menselijk denken).

  2. Daaruit volgt dat het leren kennen en het kennen van het Woord Gods door ons mensen alleen slaagt als we dat Woord als Woord Gods erkennen.

  3. Maar juist als zodanig geschiedt dit Woord Gods anders dan al het andere menselijk gebeuren nl. als het geheimenis van God zelf

  4. Evenzo kan die erkenning alleen vanuit het Woord Gods voor ons mensen begrijpelijk worden.

§ 7. Wat is de verhouding tussen het Woord Gods, het dogma en de dogmatiek?

  1. Onder “dogma” verstaan we niet de bekende abstracte formules over de inhoud van christelijk geloof, maar:

    • het Woord Gods in de kerkelijke verkondiging

    • nog concreter: de overeenstemming van enerzijds de door ons mensen gepresenteerde en altijd weer verder te presenteren kerkelijke verkondiging met anderzijds de Openbaring zoals die in 0. T, en N. T. betuigd wordt

  2. De prolegomena van de dogmatiek dienen daarom allereerst de weg hoe het Woord Gods te kennen en te verduidelijken is.

  3. Dat is alleen goed te volbrengen door nader in te gaan op de verklaring die de leer over de drie gestalten van het Woord Gods geeft.

Tweede Hoofdstuk: DE OPENBARING GODS

§ 8. Hoe openbaart God zich?

  1. 1.   Gods Woord is God zelf in zijn Openbaring.

  2. 2.   Want God openbaart zich als de soevereine Heer.

  3. 3. Volgens het getuigenis van O.T. en N.T. betekent dat wat het begrip “Openbaring” betreft, dat God zelf in onveranderlijke eenheid, maar evenzo goed in onveranderlijke verscheidenheid zowel de Openbarer als de Openbaring en het Openbaar‑zijn is,

§ 9. Wat is die Drieëenheid van God?

  1. De God die zich volgens het getuigenis van O.T. en N.T. (en dus niet dankzij bedenksels van ons mensen) aan ons mensen openbaart, is één in drie eigensoortige, in hun onderlinge relaties bestaande zijnswijzen: Vader, Zoon en Heilige Geest.

  2. In die drie met elkaar verbonden Zijnswijzen is Hij een andere Heer dan andere aardse heren nl. als de “DU” (de JIJ) die ons menselijke Ik tegemoet wil komen en zich met ons verbindt als onveranderlijk Subject in die verhouding met ons.

  3. In die Du‑verhouding wordt Hij als de God van ons mensen en van ons Ik openbaar,

§ 10. God de Vader

  1. De éne God openbaart zich volgens het getuigenis van O.T. en N.T. als de Schepper d.w.z. de Heer van ons bestaan.

  2. Hij is allereerst in zichzelf de Vader van God de Zoon.

  3. Als zodanig openbaart Hij zich als de Schepper ook als God onze Vader (dat wordt uitgewerkt in Band 11 over de schepping).

§ 11. God de Zoon

  1. Deze ene God openbaart zich naar het getuigenis van O.T. en N.T. als de Verzoener d.w,z. als de Heer midden in onze vijandschap tegen Hem.

  2. Als zodanig is God de tot ons gekomen Zoon Gods: het door God tot ons gesproken verzoenende Woord Gods.

  3. Hij is voor ons de Zoon en het Woord Gods omdat Hij dat eerst was en is in de Ene God de Vader.

 

§ 12. God de Heilige Geest

  1. Als zodanig is Hij de Heilige Geest door wie wij kinderen van God worden.

  2. Waarom? Omdat Hij tevoren als de Geest van de Liefde Gods de Vader en van God de Zoon in God zelf dat was en is.