Kerk en Israël – Naam en Opdracht

logoIdW

KERK EN ISRAËL – NAAM EN OPDRACHT

Onder de titel ‘Afscheid van Israël’ maakt Wessel ten Boom ons in het vorige nummer deelgenoot van zijn zorgen over ontwikkelingen binnen de Raad voor de verhouding van Kerk en Israël. Een (eventuele) wijziging van de naam “Raad voor Kerk en Israël” in “Raad voor kerk en Jodendom” (waartoe de Rooms Katholieke kerk heeft besloten) of bij voorbeeld “Raad voor Christendom en Jodendom” vergt een wijziging van de opdracht die de raad heeft te vervullen. Het is de synode die verantwoordelijk is voor die opdracht en daarmee ook voor de naam c.q. voor een naamswijziging. Terecht heeft Wessel ten Boom over deze ontwikkelingen de (nood-)klok geluid. In deze reactie wordt niet op alle noties die hij aanstipt ingegaan, maar wat hij schrijft sterkt mij in de overtuiging hoe belangrijk het is dat – ja opnieuw – discussie gevoerd wordt over ‘Kerk’ en ‘Israël’.

Christendom en Jodendom zijn vergelijkbare religieuze begrippen. De geïnstitutionaliseerde kerken en het Joodse volk zijn ten opzichte van elkaar af te grenzen groepen van mensen; zij bestaan naast elkaar in deze wereld en hebben een hele geschiedenis met elkaar; het zijn historische begrippen. Maar ‘kerk’ en ‘Israël’ zijn theologische woorden, die wat geschiedenis is op een specifieke manier duiden.

‘Israël’ is een naam uit TeNaKh; het is een persoonsnaan, en wel de tweede naam van Jakob, de zoon van Izaäk, de zoon van Abraham en het is tegelijk de aanduiding van het geheim en de opdracht van zijn leven. En zo is de persoonsnaam ‘Israël’ tegelijk de volksnaam van zijn nakomelingen – en ook dan een tweede naam, die hetzelfde geheim en dezelfde opdracht van hun bestaan aanduidt. Na de Babylonische ballingschap heeft het restant van de stam Juda zowel de naam als de daarmee gegeven opdracht aanvaard en bewaard. De Joodse gemeenschap is niet alleen een restant van de twaalfstammengemeenschap, die in TeNaKh even vaak met de eerste naam ‘Jakob’ als met de tweede naam ‘Israël’ wordt aangeduid, maar wil, door zich in te zetten voor de trouw aan en het bewaren van TeNaKh en daarmee meteen van de naam ‘Israël’, ook vertegenwoordigen wat daarvan verloren is gegaan.

‘Kerk’ is de verbastering van het Griekse ‘kuriakè’ dat ‘van de heer’ betekent, ‘heer-(ge)lijk’,

(van de ‘kurios’). ‘Heer-(ge-)lijk’ zijn is de opdracht van alwie Jezus Christus volgt, van alwie zich ‘gezalfd’ noemt: ‘christen’. En die ‘zalving’ is volgens de teksten van TeNaKh (en dus ook van het Evangelie) het centrale symbool van de opdracht om ‘Israël-te-zijn’ c.q. om ‘Kerk-te-zijn’. Daartoe werden zowel de hogepriesters als ook het ‘gerei’ van de tempeldienst gezalfd, daartoe werden ook de koningen gezalfd. Zij werden door hun zalving voortdurend bepaald bij deze opdracht, en dat was en is een ethische opdracht. Zij vervulden die ‘messiaanse’ opdracht, maar niet zonder ernstig te falen. Hun falen als gezalfden kreeg gewicht door de belofte van de komst van een niet falende gezalfde.

Met die opdracht verbonden en verbinden zich ook al wie Jezus Christus volgen: ‘gezalfden’ zijn ook zij, ‘christianoi’ volgens Hand.11: 19. En ook deze gezalfden, deze christenen, faalden en falen, en dat falen kreeg en krijgt gewicht door de komst van DE GEZALFDE die als eerste en enige deze zalving waarmaakte, Jezus Christus. En ook hun falen is ethisch falen.

Met deze inhoud werd ‘Israël’ de naam van een staat, eerst van de tien stammen rond de stad Samaria. Die staat is al in 722 v. Chr. vernietigd. Sinds 1948 is deze naam – met dezelfde hierboven beschreven inhoud! – de naam voor een Judese c.q. Joodse staat. Als Joodse staat aanvaarden de Joodse burgers van deze staat, door het deze naam ‘Israël’ te geven, de verantwoordelijkheid voor wat deze naam inhoud: de twaalfstammengemeenschap te vertegenwoordigen, zoals die in TeNaKh wordt beschreven én de ethische opdracht te vervullen die met die naam verbonden is. De taak waarvoor de Joodse staat zich daarmee gesteld heeft, verschilt weinig van de taak waarvoor de Christenheid zich gesteld weet, ‘kerk’te zijn, dat is zich ‘kuriakè’, dat is zich ‘heer-(ge-)lijk’ te gedragen: een ethische opdracht. Het symbool van deze ethiek is de ‘zalving’.

Wat deze ‘zalving’ concreet inhoudt, wordt ‘uitgelegd’ (Torah betekent ‘uitlegging’) in TeNaKh en Evangelie.

Een raad (als orgaan van bijstand) met de naam ‘Kerk en Israël’ beraadt zich in gesprek met de synagoge op de vraag: wat betekent de ‘zalving’, wat behoort een gezalfde te doen en te laten, wat doet dus de Messias? En die vraag ligt aan de basis van het antwoord op de volgende vraag: HOE vervult de Christenheid de opdracht om ‘kerk’ te zijn; en HOE vervult de Joodse staat de opdracht om ‘Israël’ te zijn. Dat is een gemeenschappelijke vraag en die vraag dient de agenda te bepalen van dit kerkelijk adviesorgaan en van een (eventueel) gezamenlijke beraad met de synagoge. Dus niet de vraag of Jezus al dan niet de messias is. Wie als christen aan dat gesprek deelneemt, brengt wel in wat hij / zij vanuit het evangelie aangaande Jezus meent op die vraag “wat doet de Messias” te kunnen antwoorden.

Die basisvraag bepaalt de gespreksdeelnemers bij de ethiek, bij hun ethiek. Het is geen religieus gesprek, geen gesprek over ieders religiositeit, al dan niet in het kader van algemene religiositeit. Wessel te Boom ontwaart terecht in die andere naam een verband met de verschuiving naar godsdienstwetenschap en anthropologie ten aanzien van de vraag naar God. Wanneer we bezig zijn met verhouding Kerk en Israël, staat echter de ethiek centraal en komt onontkoombaar het ethisch falen aan de orde. De woorden, begrippen, ‘namen’: kerk en Israël verenigen ons in ons falen; daar staan wij op dezelfde plaats en mag (moet?) de een de ander vertegenwoordigen. Het mijden van de naam ‘Israël’ kan heel goed te maken hebben met de moeite om te delen in de schuld. Dat is wat anders dan de plaatsvervanging in de oude ‘plaatsvervangingstheologie’ van de kerk, maar er is wel plaatsvervangend schuld hebben en belijden. En ook die notie brengt Wessel ten Boom in dit verband weer onder de aandacht. Ik denk in de hoop, dat deze discussie niet ontijdig verstommen zal.

De agenda voor een raad voor Christendom en Jodendom of voor Kerk en Jodendom is een andere dan voor de Raad voor de verhouding ‘Kerk en Israël’. ‘Kerk(-zijn)’ en ‘Israël(-zijn)’ zijn onopgeefbaar met elkaar verbonden en dan gaat het altijd ook over de huidige institutionele kerkenfamilie en over de huidige staat ‘Israël’. Christenen en Joden waren (en zijn) zoals de geschiedenis door helaas is gebleken, niet bepaald onopgeefbaar met elkaar verbonden.

Bert van Kooij

Ds. A.W. van Kooij is emeritus predikant in Peize