Eigenlijk staat er…

logo-idW-oud

 

EIGENLIJK STAAT ER …………….

In zijn hartekreet over alles wat we zullen moeten missen in de Nieuwe Bijbelvertaling schrijft Ad van Nieuwpoort, dat het voorlopig steeds weer de dominee zal zijn die – tenminste zolang die de Hebreeuwse bijbel lezen kan – beter weet wat er eigenlijk staat.

Dat is al eeuwen zo. En het is sinds de Nieuwe Vertaling van het NBG alleen maar verveelvoudigd. Er is, denk ik, niet aan te ontkomen. Dat geldt ook voor de mooie, in oktober bij Skandalon uitkomende, Naardense Bijbel van Pieter Oussoren, voor de bij Progres uitgekomen vertaling van het Oude testament van Albert Koster, voor de deeluitgaven van de Societas Hebraica Amstelodamensis via het NBG en voor enkele vertalingen van de Torah, hoezeer daarin ook de Hebreeuwse en Griekse grondteksten mee- en doorklinken. Elke vertaling blijft een vertaling. Vertalen van de Hebreeuwse en Griekse grondtekst naar de moedertalen van de volken behoort tot de kernopgaven van de Christelijke traditie, van deze specifieke overleveringsgeschiedenis. Wanneer er dan vertaald wordt, dient er m.i. in meervoud vertaald te worden. Er is trouwens vanaf het begin in meervoud vertaald. Er is een leesbare vertaling nodig en een vertaling om voor te lezen. De discussie over de manier van vertalen en over de concrete vertaalbeslissingen is even belangrijk als het vertalen zelf. Het artikel van Ad van Nieuwpoort behoort tot deze discussie en is daarom zo belangrijk. Het is van groot belang met elkaar te blijven praten over de betekenis van bijbelse woorden zoals gerechtigheid en over de wederkerigheid van het bijbelse woord zegenen.

De Nieuwe Bijbel Vertaling als zodanig helpt ons op deze punten (en nog wel meer punten) bepaald niet om met deze thema’s bezig te blijven. Dat behoeft ook niet.

De kerkengemeenschap van Nederland, hierin samenwerkend via het NBG en de KBS, hebben de belangrijke opgave (en het is m.i. hun belangrijkste) om die discussie te stimuleren. Dat zou die kerkengemeenschap kunnen – en dus moeten doen, door direct naast en gelijktijdig met deze nieuwe(-re) vertaling een geheel andere vertaling uit te geven in het Nederlands, een werkelijk concordante en idiolecte vertaling allereerst van het Hebreeuwse Oude Testament; het Griekse Nieuwe Testament stelt nog voor vele andere problemen. Zo’n tekst is zeker moeilijk leesbaar, maar voor wie de gewone vertaling ernaast legt, wel degelijk leesbaar, en zeker geforceerd Nederlands, “nederbreeuws’ om deze smalende etikettering maar als geuzenwoord over te nemen, maar voor wie Nederlands de moedertaal is wel degelijk Nederlands (1).

Dan kan iedere Nederlander, die de Nieuwe Bijbel Vertaling leest, zeggen: “maar eigenlijk staat er……”. Dan wordt zichtbaar dat zo’n gewone vertaling één interpretatie is en dat er andere interpretaties mogelijk zijn. Zo’n werkelijk concordante tekst, waarin inderdaad elk Hebreeuws woord door één Nederlands begrip of combinatie van woorden wordt weergegeven en een werkelijk idiolecte tekst, waarin de Hebreeuwse grammatica en het Hebreeuwse idioom consequent ‘vernederlandsd’ zijn, vraagt er om om door een Nederlands sprekende alsnog vertaald te worden, naar de taal van haar of zijn leefgemeenschap, vertolkt naar de eigen levenspraxis.

Zo’n tekst is bovendien een onmisbaar deel van de openbare verantwoording van ieders vertaalbeslissingen, hoe dynamisch-aequivalent ook of wel hoe serieus er ook geprobeerd is om de het grammaticaal en idiomatisch eigene van één van de grondtalen over te zetten in het grammaticaal en idiomatisch eigene van het Nederlands. Het is ook die openbare verantwoording die sinds het verdwijnen van de kanttekeningen in de uitgaven van de Statenvertalingen ernstig wordt gemist.

Tenslotte nog enkele concrete opmerkingen bij het artikel van Ad van Nieuwpoort, als mijn bijdrage aan de discussie over de door hem besproken vertaalbeslissingen.

‘Vroom en gelovig’ staat inderdaad het begrip voor de betekenis van het Hebreeuwse – en Griekse in dit geval – begrip gerechtigheid volledig in de weg.

‘Zegenen’ is in de hele Bijbel, zowel in het Hebreeuwse deel als in het Griekse deel, wel degelijk een wederkerige activiteit.

Of de uitdrukking ‘al wat (binnen) in mij is’ in psalm 103 vs 1 betrekking heeft op de ‘weldaden’ van vs

2, waag ik echter vanuit het Hebreeuws te betwijfelen. In de Hebreeuwse tekst van psalm 103 staat een woord, dat door de Massoreten, deze uiterst zorgvuldige groep Joodse tekst- en schriftgeleerden uit de 9e en 10e eeuw na Christus, bij uitzondering als een meervoud is gelezen. Het woord betekent het lijfelijke innerlijk en zeker niet in overdrachtelijke zin. De ‘weldaden’ van vs 2 vallen daar niet onder. Bij de vertaling ‘hart’ van de NBV is zo’n overdrachtelijke interpretatie ten onrechte voorondersteld. Door de ongebruikelijke meervoudsvorm wordt duidelijk dat het om de organen zal gaan, zeker het hart, maar dan wel hun hart (= onze pomp?), de nieren, maar dan wel hun nieren, die kunnen onderwijzen, hun moederschoot, etc.; ook zij zegenen de heilige Naam.

Dat is voor ons, naar lijf(!) en ziel (?) doortrokken van moderne medische kennis, niet of nauwelijks reëel, voor de psalmenzangers van toen volstrekt vanzelfsprekend. Leren begint bij verwondering over elkaar.

Bert van Kooij.

——————

1. Een proeve van zo’n ‘nederbreeuwse’ tekst heb ik opgenomen in mijn boek “Een ontmoetingsgelegenheid gezocht” (Met Simson bij de Filistijnen) blz. 276 – 295, de tekst van Richteren 13 – 16.