Struikelstenen

logo-idW-oud

 

STRUIKELSTENEN

‘Weet je dat we “struikelstenen” hebben?’ vroeg mijn gastheer bij aankomst in Bremen. ‘Waar een joods gezin heeft gewoond dat is weggehaald en niet teruggekomen, plaatsen we een steen voor het huis. Het is een mooie steen ontworpen door een kunstenaar.’

Ook in Berlijn, in Würzburg en menige andere stad vindt u ‘Stolpersteine’. Iedereen die met een boodschappentas door de stad loopt, wordt even opgeschrikt en weet weer: ‘ook hier is het geweest’.

Eerst waren de mensen wat schichtig, maar nu melden ze zich al vanzelf: ‘ook bij ons hoort een Stolperstein!’

Er is nog meer: een groep van tien Bremense burgers is jarenlang bezig geweest om uit te zoeken wat er met de christen-joodse gezinnen gebeurd is: hoe het was voordien, tijdens Hitler en zo mogelijk nadien. Het boek ‘Hospitium Ecclesiae- Lebensgeschichten’ uitgegeven door de ‘Vereinigung für Bremische Kirchengeschichte’in 2006 telt 278 bladzijden: 56 levensverhalen zijn er in bijeengebracht. Ik grijp er één uit:

Frau Forck is lerares aan een gymnasium. Ze heeft last van de Gestapo, want ze heeft joodse gezinnen geholpen. Begin febuari 1943 wordt er gebeld –ze schrikt- doet open en voor haar staat een joods meisje: Gisela. Gisela heeft enige weken geleden de school moeten verlaten vanwege haar jood-zijn. In tranen vertelt ze dat ze thuis kwam en werd aangehouden door een SS-man, die haar Ausweis opeiste. Op haar vraag ‘waar zijn mijn ouders’ werd geantwoord met: ‘das Judenpack ist fort und du kannst auch gleich mitkommen –hol deine Kleider, marsch los. Das Haus ist nicht mehr euer’. Ze moet mee naar de Gestapo en moet daar op al haar spullen de jodenster bevestigen en dan naar de Parkstrasse, het verzamelcentrum. Vader en moeder zijn al weg, moeder naar Ravensbrück, vader naar Auschwitz, zij moet naar Theresiënstadt.

De lerares wil haar bij zich verstoppen, maar ze roept ‘nee, nee, ze zoeken me, ik moet gauw weg, maar ik moest het aan iemand vertellen’ –en weg is ze.

De vriendin van Gisela, die haar regelmatig had opgezocht, staat een dag later verbijsterd voor het lege huis. Ook zij gaat naar de lerares en hoort het vreselijke nieuws. Gisela is in die nacht ernstig ziek geworden en met hoge koorts opgenomen in het ziekenhuis. Haar vriendin kan haar regelmatig opzoeken, totdat Gisela mag opstaan en de jodenster te voorschijn komt. Weg van de andere kinderen wordt ze nu in een akelig kamertje geïsoleerd tot ze op transport wordt gesteld.

Na de oorlog woont de lerares buiten Bremen, haar huis is weggebombardeerd. Ineens gaat de deur open en voor haar staat: Gisela! Ze vertelt Frau Forck van alles, over Theresiënstadt, het ongedierte en de ratten. Ook haar moeder is uit Ravensbrück teruggekomen, maar ziek. Haar vader is in Auschwitz vernietigd. Niet veel later sterft haar moeder en het overlijdensbericht draagt de woorden van Bonhoeffer: ‘Von guten Mächten wunderbar geborgen, erwarten wir getrost was kommen mag: Gott is bei uns am Abend und am Morgen und ganz gewiss an jedem neuen Tag’.

De vader van Gisela, Harry Wolff, was publicist. Dat moest hij al in 1933 opgeven. Hij werd firmant van een koffie-verzend-firma, maar dat moest hij in 1938 opgeven. Hij droeg de firma over aan zijn vrouw die niet-joods was. Gisela was niet gedoopt, maar ging wel met haar vriendin naar de protestantse kerk. Voor de Gestapo gold dat niet en werd ze ‘Geltungsjüdin’. Het huwelijk van de ouders werd ontbonden.

Na de bevijding ging Gisela naar Hannover en studeerde medicijnen, ontmoette een theoloog en werd predikantsvrouw en moeder van drie dochters.

In 1992 bezocht ze Theresiënstadt en ontdekte dat nergens gewag was gemaakt van het bestaan van een protestantse en rooms-katholieke gemeente in Theresiënstadt. Gisela nam destijds deel aan alles wat deze Theresiënstadt- gemeente nog kon doen onder leiding van Dr. Arthur Goldschmidt (gestorven 1948), die zich inzette om het ondraagbare dragelijk te maken.

Uit verschillende plaatsen valt van dergelijke initiatieven te horen. In het Rijnland werd een boek gepubliceerd ‘Sie schwammen gegen den Strom’ –uitgevers Günther von Norden en Klaus Schimdt. De levensloop van joodse christenen, leden van de Belijdende Kerk en van christenen, die hunnerzijds zich voor joden hebben ingezet.

Er zou nog meer te vertellen zijn. Het is verheugend te zien hoe men in Duitsland bezig is het verleden onder ogen te zien, het te verwerken en waar mogelijk iets te doen aan heling.

Bij dit laatste denk ik aan de lerares van een gymnasium die ik ontmoette en die mij vertelde met enkele collega’s bezig te zijn om die joodse kinderen op te sporen, die van het gymnasium waren verdreven; in totaal 14 leerlingen. Nu e-mailt ze met een Israëli, een arts, die in een kibboets woont en die na een eerste aarzeling nu dankbaar is voor het openhartige en hartelijke contact.

Het zijn allemaal druppels op een gloeiende plaat, maar ze zijn er!

Hebe Kohlbrugge