Sprokkelingen van een kerkhistoricus – Een feestbundel

logo-idW-oud

 

SPROKKELINGEN van een KERKHISTORICUS – Een feestbundel

Drs. Jaap van Gelderen heeft afscheid genomen als universitair hoofddocent en archivaris van Kampen(I). Mij was dat totaal ontgaan, maar dit laatste was hem niet ontgaan. Dus stuurde hij mij met een allerhartelijkste brief zijn feestbundel toe. In deze brief zinspeelde hij ook even op mijn bijdragen in dit blad, en daarmee gaf hij mij geheel onbedoeld een aansporing er wat over te schrijven. Graag, want feestbundels vormen vaak het graf van voortreffelijke studies. ‘Niemand’ kijkt er later meer naar, want de vrienden die er op intekenen zijn doorgaans niet degenen die er wetenschappelijk iets mee kunnen doen. Hierbij vraag ik dus aandacht voor ‘Jacob ging zijns weegs’.

Lof

Het boekje maakt je vrolijk zodra het is uitgepakt. Op het omslag staat namelijk het door Johan van der Woel geschilderde portret van Jaap van Gelderen, levend en levendig door het sprekende rood. Zo sprekend kan een portret dus zijn. Ook de uitvoering van het boek is perfect: een fraaie letter, ook leesbaar in de noten die echt voetnoten zijn en tenslotte een personen- en plaatsnamenregister en zelfs één van zaken – de lezer kan alles terugvinden. In al deze dingen vormt deze bundel ,,Opstellen voor Jaap van Gelderen uit het archief van de Theologische Universiteit Kampen” een voorbeeld ter navolging voor toekomstige redacteuren van Festschrifte. Zij zullen dan wel moeten beseffen dat zij tijdig moeten beginnen, want er zit veel werk aan zo’n goede uitvoering.

Inhoud

Zulke toekomstige redacteuren kunnen zich dan ook de vraag stellen of het uitnodigen van auteurs tot een zo nauw omschreven kring beperkt moet worden als in dit geval: één vriend, twee naaste collega’s en voorts oud-studenten. Het verhoogt wel de homogeniteit van de bundel. ,,Jaap” vormt het stralende middelpunt van bijna alle bijdragen en omdat hij zo’n aardige man is – bovendien origineel, zowel in zijn stijl als in zijn voorliefde voor het achtergestelde, waaronder de eeuwig-achtergestelde, het volk Israël – stoort dat nauwelijks. Het is gewoon plezierig om meer over hem te weten te komen, ook als er weinig historie aan te pas komt. In dit opzicht geven de opstellen van Aalbers, De Boer en Van Klinken elkaar niets toe. Ze belichten met veel genegenheid aspecten van de persoon en het werk van Van Gelderen en wel zó dat hij je nader komt.

Kanttekeningen

Het ligt voor de hand hier iets uitvoeriger stil te staan bij de kerkhistorische opstellen, zes in getal. Het eerste is meteen het kortste: in vijf pagina’s wordt door Rianne Veenstra het eerste Consistoriael boeck voor de gemeinte Nieuzijl beschreven zoals dat na de verzelfstandiging van deze gemeente in 1651 is aangelegd. Bovendien worden enkele tuchtgevallen uit de jaren van de eerste predikant vermeld en becommentarieerd. Werd ds. Wernerus Wiggeren op den duur milder? Helaas beseft de auteur niet dat zij, door appels met peren te vergelijken, daar niet uit kan komen. Ze zet n.l. in bij een heel bijzonder tuchtgeval, dat van een vrouw die door haar huwelijk was overgegaan ,,tot die afgrijselijcke secte der wederdoopers”. Deze werd op 6 februari 1656 vanwege haar hardnekkigheid plechtig afgesneden van ,,die ware gemeinte Jesu Christi”. Dat was inderdaad keihard. Maar helaas doorziet de auteur niet wat hier op het spel stond: precies datgene waarover zij bericht, de tuchtoefening. Vanuit het Meniste-perspectief was dat bij die gereformeerden maar een slappe bedoening, zoals de echtgenoot ook schamper opmerkte. De door de auteur zo toegejuichte mildheid in het hanteren van de ‘sleutelen des hemelrijks’ was voor de doopgezinden het zekerste teken dat die gereformeerden nu juist niet de ware gemeynte Christi vormden. Over de excessen waartoe zijzelf vervielen weten hun eigen nazaten vandaag intussen met humor te berichten …

Ook het tweede artikel, van Christiaan Ravensbergen, bespreekt een tuchtgeval: Georgius Goyckerus, predikant van Wilsum. Het was een wonder dat deze Kampenees, bovendien alumnus van Leiden, in het heetst van de twisten de contra-remonstrantse zijde koos. Dat deed hij en het deed zijn renommee in de contra-remonstrantse tegen-classis van Kampen veel goed. Echter, dit verdampte toen hij vervolgens hardnekkig weigerde in zijn pastorie te gaan wonen. Hij bleef bij zijn moeder in Kampen. Waarom, werd duidelijk bij een pijnlijk incident: Een Kampenees trof hem ‘nakend’ aan op zijn plaats in zijn echtelijke sponde en joeg hem het huis uit. Groot schandaal natuurlijk, met schorsing, afzetting en zelfs verbanning als gevolg. De betrokkene ging daarop in Groningen opnieuw theologie studeren terwijl zijn moeder en broer in Kampen bij stadsbestuur en kerkeraad lobbyden voor een toonbare attestatie. Die kreeg hij zo snel dat hij ruim anderhalf jaar na zijn afzetting predikant kon worden in het Groningse Ezinge, 17 augustus 1625. Ook deze auteur beseft niet wat zich hier precies afspeelt. Terwijl de hele gereformeerde kerk bezig was het volk te disciplineren, wordt hier een voorganger die zich was komen te misgaan in de kortste keren gerehabiliteerd. Na de Verlichting en nog tot voor kort absoluut onvoorstelbaar. Dat de auteur in plaats hiervan de dominee ,,een kwetsbaar mens” noemt, maakt de zaak alleen maar erger. Met modieuze kreten beoefent men geen (kerk)geschiedenis.

A.W. Aernoutse beschrijft eveneens een dominee die met de autoriteiten in botsing kwam, Hendrik Willem Gordon. Maar dat was op de Molukken en te wijten aan de absolute macht van de plaatselijke bewindvoerder. Een goed stuk, evenals dat van Johan van den Berg, die aantoont dat de eerste die een Nederlandse weerlegging van de Islam schreef, de Kamper predikant en veelschrijver Simon Oomius, niet echt Arabisch kende. Interessant is ook het opstel van Frans Rozemond over ‘Het Bondje’, de Bond van vrouwelijke werkkrachten in de Gereformeerde Kerken in Nederland. Deze ‘werkkrachten’ hebben aanvankelijk niet gestreefd naar openstelling van de ambten voor de vrouw. Minder te spreken ben ik over de schets die Theo van Staalduine biedt van ‘Een Afgescheiden bekeringsgeschiedenis’, al is het mooi dat hij een interessant ego-document toegankelijk maakt. Helaas is zijn inleiding geen introductie tot dat document. Hij tekent de Afscheiding als een moderne emancipatiebeweging die evenwel volstrekt ouderwetse ideeën koesterde. Alsof emancipatie niet altijd staat in functie van ideeën die men verwerkelijken wil. En alsof de Afgescheidenen niet onmiddellijk een keurslijf aan reglementen produceerden: Niets emancipatie. Onze elite zal het wel even vertellen!

Misser

Met deze laatste kritiek kom ik aan de echte misser uit de bundel. Is het zojuist genoemde stuk namelijk beslist passabel, elke toekomstige Festschrift-redactie kan zich ervan vergewissen dat een stuk als het nu volgende vierkant geweigerd moet worden. Het gaat over een incident dat elf jaar terug op Urk speelde, verteld door een der protagonisten. Hier had een heldere analyse van sociaal-religieuze spanningen veel licht kunnen brengen, maar de betrokkene haalt na zoveel tijd slechts zijn gram. Daar had de redactie hem voor moeten behoeden.

Tenslotte nog kort de balans opmakend valt trouwens vast te stellen dat alle opstellen, het ene meer het andere minder, lijden aan een tekort aan analyse. Ze vertellen, soms veel en interessant, maar verklaren of verhelderen weinig. En dat is toch waartoe de geschiedenis als wetenschap dient: verhelderen van wat is voorgevallen. Anders vervallen we in de misvatting van de jeugdige Anatole France. Die wilde een geschiedenis van Frankrijk schrijven avec tous les détails. Zoals men weet is daar nooit iets van gekomen …

F.R.J. Knetsch

Aantekening – De besproken bundel is: Gert van Klinken, Christiaan Ravensbergen, Theo van Staalduine (red.), Jacob ging zijns weegs, Opstellen voor Jaap van Gelderen uit het archief van de Theologische Universiteit Kampen. Kampen 2006, 198 pp., rijk geïll.