Brave Klaus – Wie heeft de muur eigenlijk geopend?

logo-idW-oud

 

BRAVE KLAUS – Wie heeft de muur eigenlijk geopend?

In 1995 verscheen bij de oude Oostberlijnse uitgever ‘Volk & Welt’ de roman Helden wie wir van Thomas Brussig (Berlijn, 1965). Het was een kaskraker die het voortbestaan van de uitgever wist te rekken en de schrijver, voorheen in de DDR werkzaam als portier, bordenwasser en fabrieksarbeider, onmiddellijke faam bezorgde. Wat maakte zijn boek destijds bijzonder?

Helden wie wir gaat over de Wende, en dus over het einde van de DDR. Die Deutsche Demokratische Republik die een totalitaire, maar ook van binnenuit totaal vermolmde staat bleek die in 1989, nadat Gorbatsjov al eerder zijn han-den ervan had afgetrokken, meer im- dan explodeerde. Om vervolgens door Kohl te worden opgevreten. De kracht en populariteit van het boek van Thomas Brussig ligt waarschijnlijk in het feit dat er een heel ander licht op deze Wende valt dan we gewend zijn. Een licht dat mij deels ook overtuigt.

Tot je schrik, of misschien wel heimelijke bevrediging, verschijnt in Helden wie wir de Wende geenszins als een hel-dendaad van enkele dragers van kaarsen die hun rug recht hielden, en zo geschiedenis schreven. Nee, de geschie-denis neemt eerder een loopje met ons allemaal: zelfs die Wende was een typisch Duitse aangelegenheid van in we-zen brave, angstige burgers. Want onbekend is dat juist hij die als enige de muur heeft geopend, toen op 9 november 1989 duizenden demonstranten tegenover een paar bange grenssoldaten stonden en de hier verantwoordelijke eisten te spreken in plaats van deze soldaten opzij te schuiven en hun vrijheid tegemoet te lopen, – het is Stasi-agent Klaus Uhltzscht geweest die uiteindelijk de doorgang forceerde. “Ja, es ist wahr. Ich war’s. Aber wenn es nur das wäre – die Rezensionen der Historiker und Publizisten jedenfalls lesen sich so: ‘Ende der deutschen Teilung’, ‘Ende der europä-ischen Nachkriegsordnung’, ‘Ende des kurzen 20. Jahrhunderts’, ‘Ende der Moderne’, ‘Ende des kalten Krieges’, ‘En-de der Ideologien’ und ‘Das Ende der Geschichte’. (..) Ich werde Ihnen erzählen, wie es dazu kam. Die Welt hat ein Recht auf meine Geschichte, zumal sie einen Sin ergibt.’

Een Stasi-agent redt de vrijheid! Een geheimagent van de DDR brengt uiteindelijk de geschiedenis tot stilstand, en vervult daarmee zijn laatste plicht! Helden wie wir is één groteske op het Duitse onvermogen om echt vrij te (willen) zijn, en daarmee een woeste afrekening met de wens om met terugwerkende kracht in de DDR ‘goeden’ en ‘slechten’ aan te wijzen. Maar ook wil het een hilarische geloofsbelijdenis zijn dat de geschiedenis zich nooit laat vangen in goed en kwaad, grote concepten of hegeliaanse wetten die moeten worden ‘ingezien’.

Ja, lieve lezers, het was uiteindelijk de piemel van Klaus die Europa bevrijd heeft. Hoe dat zover heeft kunnen komen vertelt hij aan Mr. Kitzelstein, een Amerikaanse journalist, happig op stories als hij is. Ook u moet het verhaal maar lezen. Maar laat zoveel duidelijk zijn: schreef Christa Wolf in 1963 haar eerste roman ‘Der geteilte Himmel’, het laatste verslag van Klaus heet ‘Der geheilte Pimmel’. Dat is woeste humor à la Karl Kraus. Maar die heeft zo zijn logica: grote woede en een wens om door zelfspot zelf aan Duitsland te genezen.

Woede

Hoewel het gaat om een (lekker vlot geschreven) roman in een hilarische toonzetting, breekt soms de woede door, met name in passages met een directe politieke beschouwing over de DDR. Zo bijvoorbeeld in het derde verslag als Klaus spreekt over ‘het systeem’ en zijn eigen plaats daarin, wat iets heeft van een openlijke analyse en verantwoording.

“Das System war nicht unmenschlich. Es war nicht so, dass es nichts mit uns zu tun hatte. Es war menschlich, es verwickelte Menschen wie dich und mich, auf die eine oder andere Weise. Und darüber müssen wir reden. Über dich und mich. Über uns. Über das gegenseitige Kränken und Demütigen. Über das Abducken. Über das menschlich Mie-se. Nichts Menschliches ist mir fremd, auch nicht das menschlich Miese. Das System war nicht unmenschlich. Aber es war menschenfeindlich. (…) Es brachte sie dazu zu lieben was sie hassen müssten. Und das mit einer Intensität, dass sie das nicht mal heute wahrhaben können. Ich brauche gar nicht ‘Erinnert Euch!’ zu verordnen, ich weiss – und in ein paar Stunden werden auch Sie es wissen –, dass nichts was irgendeiner tat, das System zum Einsturz gebracht hat. Es gab nur einen, und das bin ich. Natürlich bin ich ein Kind aus ihrer Mitte, aber wenn ich ihren Beitrag zum Ende des ganzen Spuks irgendwie würdigen soll, dann so: Die einen haben verdorben, die anderen im Stich gelassen – und erst als ich endlich ihr übelster Zombie war, schritt ich zur Tat. (…) Ich habe vorher erzählt, wie ich zur Stasi kam. Aber das war nur die halbe Wahrheit. Ich war nicht nur das Kind meiner Eltern [zijn vader zat ook bij de Stasi, WtB], ich war auch Schüler meiner Lehrer und Leser meiner Bibliotheken. Ich war einer von uns.”

Dit is een aanklacht, met de woede van Paulus of Luther, tegen elk farizëerdom en zijn ‘laatsten der rechtvaardigen’ vanwege het besef dat allen hebben gezondigd. Alle burgers van de DDR waren tot op het bot aangetast door de mensvijandigheid van het systeem. Niemand heeft het systeem omvergehaald. En weer paulinisch klinkt het: ‘Ik was één van ons.’ Ja, ik was er het ergst aan toe van allen, en alleen zo, toen ik voor U niet meer dan een dode zombie was, kwam ik tot mijn laatste daad. Deze denkfiguur is ons misschien wat al te vertrouwd, maar ik acht haar zinvoller dan het demoniseren van de Stasi waar Wende-literatuur al gauw toe verleidt (en waar Brussig zich ook tegen verzet, zo zag ik op internet): wie nog steeds op zoek gaat naar ‘goeden’ in de DDR die zich níet hebben gecompromitteerd, onderkent juist niet de ernst ervan: dit mensvijandig systeem had allen in zijn greep. ‘En nóg begrijp je niet, welk een gewicht de zonde heeft?’ Dit kán een vorm zijn om zich van zijn eigen fouten te ontslaan, maar het lijkt me uiteindelijk toch de enig zuivere vorm om de geschiedenis serieus te nemen. Wie durft bijvoorbeeld, als we het over óns hebben, met droge ogen beweren dat hij niet al lang door het ‘kapitalisme’ tot in zijn binnenste is aangetast?

Opmerkelijk is het wel hoe met name Christa Wolf het bij Brussig moet ontgelden. Haar boeken en beroemde speech in najaar 1989 hoe elke revolutionaire beweging ook ‘de taal bevrijdt’, om uit te komen bij een beter, socialistisch, Oost Duitsland, en dus een oproep om ‘hier te blijven’, worden ontleed als nietszeggende smaakmakers: eerst wordt er erg veel vrijheid gesuggereerd, maar dan wordt alles teruggenomen: “Aber selbst jetzt, wo alles auf einmal frei von den Lippen geht, sprechen sie vom Sozialismus und nicht davon, dass uns die Welt endlich offenstehen muss.” Een zin als van Wolf dat “uit eisen rechten, en dus plichten moeten ontstaan” klinkt Klaus als de eerste zin van de nieuwe grondwet van deze ware socialisten. Maar ‘Wie wil in een maatschappij leven waarvan de geforceerdheid al begint in de préambule?’ ‘Hoe kan men een schrijfster die zich politiek bijna nooit heeft vastgelegd, politiek juist interpreteren?’ Klaus, de Stasi-man die alleen geleerd heeft om zwart-wit te denken en wie de ogen opengaan, vindt Wolf dus, net als vroeger, maar een ‘halve’, die niet echt in de gaten heeft waar het in 1989 eigenlijk om gaat: vrijheid. En dan dus niet weer vrijheid-in-gebondenheid. “Mit dem Aufruf ‘Die Mauer muss weg!’ wäre alles gesagt, aber der kam eben nicht von Christa Wolf, sondern von Ronald Reagan.” Einde Christa Wolf en al de haren, die zich achter hun nobele ge-wetens verscholen maar ondertussen hun voorrechten genoten of ook als IM (Inoffizieller Mitarbeiter, dus informant van de Stasi) stonden genoteerd.

Dat klinkt hard voor dit boegbeeld van de goede DDR, maar ik denk dat de waarheid hier inderdaad onbarmhartig is. “Wie konnte diese Gesellschaft Jahrzehnte existieren, wenn alle unzufrieden gewesen sein wollen? Mr. Kitzelstein, nehmen Sie meine Frage ernst, es ist keine rhetorische Frage! Alle waren dagegen, und trotzdem waren sie integriert, haben mitgemacht, kleinmütig, verblendet oder einfach nur dumm. Ich will das genau wissen, denn ich glaube, das sich alle modernen Gesellschaften in diesem Dilemma bewegen.” Wie plukt niet van de zonde die hij tegelijk veroor-deelt? Dat te ontkénnen is misschien wel nog erger dan het begaan van die zonde zelf. “Solange sich Millionen Ver-sager ihrem Versagen nicht stellen, werden sie Versager bleiben.”

Zelfspot

Toch is het niet woede, maar spot en zelfspot die dit boek zijn vaart geeft. Wie de DDR enigszins kende, geniet van de rake typeringen. Klaus groeit op in een onschuldige jeugd met het ‘Sandmännchen’ (Klaasvaak) en weet al gauw dat hij hoogbegaafd is en de Nobelprijs zal verdienen. Hij lijdt dus aan grootheidswaan. Zijn voorbeeld is de kleine Trompeter die zijn leven gaf voor Thälmann. Gefascineerd tuurt hij naar de atlas waarop in verschillende kleuren de stand van de wereldwijde klassenstrijd is opgetekend: steeds meer landen kleuren rood; hij wordt er puur gelukkig van. Zijn moeder is het type dat zich beschouwt als liberaal, maar wel badmutsen eist en de vrede in het gezin be-waart. Zijn vader werkt overdag bij de Stasi, zonder dat iemand, zelfs na zijn dood, weet wat hij gedaan heeft, en zit ’s avonds voor de televisie met zijn voeten in een bak met koud water, want dat is gezond; hij heeft zijn zoon nooit één blik waardig gekeurd. Als hij op een dag tegen Klaus zegt dat hij ‘toch ook voor ons gaat werken’ doet deze dat van-zelfsprekend, en krijgt natuurlijk snel een eigen woning. Maar ook ontmoet hij een jonge vrouw aan wie hij een Lief-desbrief schrijft, die op haar kamer een lp van Herman van Veen koestert als haar heiligste bezit en droomt van Ne-derland. Samen luisteren ze naar zijn liedjes.

Absurdistisch wordt het als Klaus uiteindelijk wordt uitgekozen vanwege zijn bloed om op een verloren zaterdag in de kelder van een ziekenhuis een operatie te ondergaan waarin hij, zo begint hij zich te realiseren met slangen aan zijn hele lichaam, mogelijk zijn leven geeft voor Genosse Honecker die maagproblemen heeft. Zijn overlijdensacte is al ingevuld, alleen de datum ontbreekt nog, zo blijkt als hij later ontwaakt. Het socialisme is op alles voorbereid! Maar voordat hij wegvalt, schaaft hij nog aan zijn laatste woorden: “Sie sollten zitierfähig sein und in deutscher humanisti-scher Tradition stehen.”

Op zo een moment breekt er wat bij je als lezer, en je weet niet of je moet bulderen van het lachen of in janken uitbar-sten. Zonder enig protest je leven geven voor een mooi idee en onderweg een ander verlinken – was dat het eigenlijke gif van de DDR? Waar komt dit roepingsbesef vandaan? Elders zegt Klaus: “Ich war mir über meine historische Mission im Klaren, und alles, was mir geschah, passte ins Bild. Denn was ich auch tat, war weltbewegend und ge-schichtsverändernd – weil ich es tat.” Dat is wellicht de grootste onzin en de diepste ernst van de Verlichting inéén. Ik ken geen land dat hier zo van doordrenkt was als de DDR, en ook ik heb een tijd lang hieraan meegedaan. Idealisme is een vorm van willen heersen over andere levens, tot in de dood.

Nee, niemand weet dat het Klaus Uhltzscht was die als enige de muur heeft geopend. Kijk de Oostduitsers in het ge-zicht, en u zult het moeten geloven. “Vorher passiv, nachher passiv – wie sollen die je die Mauer umgeschmissen haben? (…) Sollen sie an eine Kraft glauben, die sie nie hatten – so wie sie Angst hatten vor einer Macht die es nie gab!” Het eigenlijke geheim van Klaus (en de simpele plot van het boek) is dat hij, de Stasi-agent, werkelijk weer wilde leven; hij kreeg eindelijk zijn: ‘geheilter Pimmel’. Deze alleen heeft dus de Duitse gechiedenis veranderd. “Wer meine Geschichte nicht glaubt, wird nicht verstehen, was mit Deutschland los ist! Ohne mich ergibt alles keinen Sinn! Denn ich bin das Missing link der jüngsten deutschen Geschichte!”

Geschiedenis?

Het is duidelijk: Helden wie wir, dat waren ze, dat waren we allemaal: kleine Duckmäuser, die zwegen toen het er op aan kwam en niet eens in staat waren om de muur te openen. Eigenlijk zijn wij moderne mensen allemaal zo, in welk systeem wij ook leven. Alleen, onverwachts, doet levenszin ons hiervan genezen en opent de poort. Is dit evangelie, of een mengeling van Schopenhauer en Nietzsche?

Het algemene oordeel dat in Helden wie wir over ons mensen is gesproken wil ik niet graag kwijt, net zo min als de genadige blik dat juist de onheilige agent uiteindelijk de heilige agens blijkt te zijn. Hierin komt aan het licht dat de geschiedenis minder wetmatigheden en meer ongerijmdheden bevat dan we willen, en met Augustinus zie ik daarin een teken van Gods genade. Beter is het immers te hopen op een verborgen God vol genade dan op een zich open-baar in de geschiedenis doorzettende God vol dwingelandij. Maar als dan de visie van Brussig een puur vitalistische visie blijkt te zijn (die trouwens sterk doet denken aan Houellebecq), met als boodschap dat de geschiedenis zich in wezen onttrekt aan elke ethische duiding, wil ik daar niet in meegaan. Ook dat is een soort idealisme. God, en Hij alleen, zo meen ik in mijn naïviteit, is de eigenlijke auteur van de geschiedenis: hij breekt onze dromen en schept en vindt, hoe verborgen ook, altijd weer zijn rechtvaardigen.

Soms met een mitrailleur, vaker toch met een kaarsje in de hand.

Wessel ten Boom
Thomas Brussig, Helden wie wir, Berlin 1995