Kists erfenis

logoIdW

 

 

De verschijning van de biografie van Wim Kist roept de vraag op hoe het is gesteld met zijn geestelijke erfenis. Is zijn denken en doen deel van een verleden, dat door dit boek nu wellicht bewältigt is en dus als afgedaan beschouwd kan worden, of hebben Kists ideeën en initiatieven nog een vordering op het heden?

Ik beperk mij tot het voor Kist centrale idee dat Christus de kerk heeft opgedragen ‘antwoord’ te geven ‘aan de machten’. Deze machten zijn ‘grondstructuren van menselijk samenleven’, zoals de staat, de familie en de markt, die op drift zijn geraakt en nu Gods Koninkrijk dwarsbomen.

 De Antikist

Ik herinner mij een bijeenkomst in het Landelijk Dienstencentrum van de Protestantse Kerk. Het zal in 2001 geweest zijn. De bijeenkomst was belegd naar aanleiding van Kists oproep aan de Samen op Weg-kerken om te komen tot ‘levensverandering nu’ vanwege ‘ontwikkelingen die de totale vernietiging van Gods schepping ten gevolge hebben’ en ‘de snelle achteruitgang van het geestelijk leven in de gemeenten’. Drie kerkelijke sectorhoofden met onder meer Kerk in Actie en de catechese in hun portefeuille ontvingen ons. Alle drie betuigden ze hun sympathie met Kists gedrevenheid, maar, legden ze uit, de tijden zijn veranderd. Het Koninkrijk van God leeft niet meer in de gemeenten. Men verlangt nu naar persoonlijke bemoediging en troost en maakt zich bezorgd over het voortbestaan van de eigen kerk.

Wat in 2001 door de mensen van het Dienstencentrum nog werd betreurd, de terugkeer van de kerk naar de geloofsbeleving van haar leden en naar het reilen en zeilen van de lokale gemeente, is sindsdien van veel kanten theologisch gelegitimeerd. Dat was al begonnen met Kuiterts Alles is politiek, maar politiek is niet alles (1985) en met de afwijzing van het profetisch spreken van de kerk in Waakzaam en nuchter van Gerrit de Kruijf (1994) en dat ging nu verder, bijvoorbeeld met Van de Beeks sombere beschouwingen over de gevallen staat van deze wereld in Hier beneden is het niet (2005). In 2007 sprak predikantenbeweging ‘Op Goed Gerucht’ zich uit tegen de gedachte dat ‘de kerk zou beschikken over het Woord en [dat] het haar taak zou zijn dit Woord op te leggen aan de hedendaagse cultuur – waarbij deze cultuur steevast in negatieve termen weggezet wordt.’[1] Aan de andere kant van het theologische spectrum verschenen publicaties geïnspireerd door de Amerikaanse ethicus Hauerwas, waarin het eigensoortige van de kerkelijke praktijk werd benadrukt in contrast met de wereld buiten de kerk.

Een recente loot aan deze stam is Vreemdelingen en priesters, christelijke missie in een postchristelijke omgeving (2015) van missioloog Stefan Paas.[2] In dit boek stelt de auteur dat de kerk in onze maatschappij een marginaal verschijnsel is geworden en dat zij zich daarnaar moet gedragen. Profetisch spreken, oproepen tot culturele en politieke verandering, veronderstelt dat de kerk weet wat goed is voor de wereld. Dat kan zij niet waarmaken. Bovendien verlamt de strijd voor een betere wereld het gewone kerkelijke leven. De realisatie van de nieuwe wereld instrumentaliseert liturgie en diaconaat. Paas pleit in plaats daarvan voor minder planning en meer geloof in de verrassende werking van de Heilige Geest. ‘”Wij zijn niet gedwongen om de hele wereld te veranderen of zelfs haar te christianiseren.” (…) Er is ruimte voor plaatselijk getuigenis en voor [gemeenten als] vrijhavens van spontaneïteit en creativiteit’.[3]

 Kerk en wereld

Hoewel dit korte overzicht de tegenstellingen uitvergroot, is het duidelijk dat het rijk van de Antikist, waarvan we in 2001 de voortekenen vernamen, zich sterk heeft uitgebreid. Wat moeten we hiervan denken? Ik geef vier punten ter overweging.

Allereerst stel ik mij voor hoe Kist zelf zou hebben gereageerd. Waarschijnlijk had hij gevraagd: is de toestand in de wereld sinds 2001 zozeer ten goede veranderd dat de kerk het recht heeft om zich terug te trekken uit het maatschappelijke en politieke gewoel? Is voor de kerk het moment aangebroken om zich bezig te houden met de geruststelling van haar leden, met de lofzang, met de verwachting van een gouden toekomst aan gene zijde en met initiatieven om als merk te overleven? Misschien heeft de kerk geen pasklaar woord voor de wereld, maar dat ontslaat haar niet van de plicht om zich bij voorrang te bemoeien met de grote noden van ‘deze eeuw’ en van dit moment: de klimaatcrisis, het vluchtelingenvraagstuk, de kloof tussen bevolkingsgroepen en culturen, de ongebroken macht van technologie en economisch nutsdenken enzovoort.[4]

Een tweede punt zou ikzelf willen inbrengen tegen Paas’ gedachte dat de kerk zich overvraagt als zij het Koninkrijk van God najaagt. Dat doet zij inderdaad als zij het Koninkrijk verwart met een bepaalde ideaalvoorstelling van het aardse leven. Denk ik echter aan de Bergrede, met de uitspraak ‘Weest volmaakt, zoals uw hemelse Vader volmaakt is’, dan begrijp ik dat het er niet om gaat iets uitstekends te doen in de wereld, maar om in een oneindige verhouding tot de wereld te geraken. Treed deze wereld met haar glamour, rampzaligheid en grandeur tegemoet in de kracht van God. Daar is heil van te verwachten, ook voor jezelf. In de kerk word je er juist zo moe van dat dat punt van overgave zelden wordt bereikt. De Bijbel stuurt je er telkens op af, maar daarna komt de vrome wellevendheid zeggen dat het nu óók al wel goed is. Steeds gaat het over het Koninkrijk Gods, maar je durft er niet aan te denken dat dat werkelijkheid wordt – want dan zou je nog weleens moe kunnen worden. Volgens mij is het juist andersom. We worden moe door het er alsmaar over te hebben zonder er in ons gewone leven een plaats aan te geven. Wat dat betreft hebben we toch te weinig geleerd van het marxisme of het jodendom, dat zegt: bewustzijn wordt pas bewust-zijn als ook het zijn meedoet. Contemplatie moet vergezeld gaan van activiteit.

Ik heb – derde punt – wel een vraag bij de geestelijke erfenis van Kist, maar die betreft niet de gerichtheid van de kerk op de wereld of de legitimiteit van de prediking van het Koninkrijk. Mijn vraag is of het beste ‘antwoord aan de machten’ voort zal komen uit het vormingswerk, zoals Kist stelt.[5] Naar mijn idee is het vormingswerk daarvoor te weinig weerbaar tegen kwaadwillende invloeden van wat Kist het Systeem noemt. Dit heeft het vormingswerk gemeen met ons democratische staatsbestel. Het hoort tot de dialectiek van de Verlichting dat het vergaren van informatie en de open beraadslaging daarover de enkele mens of het kleine groepje al spoedig overvraagt en polariseert. Dat betekent niet dat Kists ‘samenlevingsberaad’ een slecht idee is, maar wel dat het afhankelijk moet worden gemaakt van, laten we zeggen, de verinnerlijking, van het contemplatieve contact met God. Hier hebben Kists tegenvoeters, die ik zo-even ter sprake bracht, een punt. Zij breken een lans voor de religieuze vorming, de socialisatie in de liturgie, de deelname aan het avondmaal, het horen naar een preek, de lofzang in de gemeente en de persoonlijke omgang met God. Het gevaar van die nadruk op het kerkelijke en het innerlijke is, dat je het contact met de nood van de wereld verliest. Maar er zijn ook mensen, zoals Stanley Hauerwas, die deze verinnerlijking overtuigend verbinden met maatschappelijk engagement.

Gegrepenheid

Dit brengt mij op mijn laatste punt. Ik heb Wim Kist nooit zo erg ervaren als een vormingswerkman. Wat op mij en, naar ik vermoed, op velen de grootste indruk heeft gemaakt is zijn innerlijke geraaktheid door het evangelie van Gods Koninkrijk. Over die geraaktheid kon hij vertellen – dat die dateerde van een ziekbed in zijn jonge jaren enzovoort – maar ze bleef toch iets wat uit onvermoede diepten opsteeg en bleef opstijgen en tegen talloze teleurstellingen in wegen zocht om toch iets te kunnen doen en iets te kunnen zeggen. Als zo’n gegrepene belichaamde Kist de ecclesia, om zijn eigen woorden te gebruiken. Zijn gegrepenheid bracht hem in die onvermoeibare oneindige verhouding tot de wereld, die vooraf gaat aan alle tegenwerping en tegenslag en aan alle democratische plannenmakerij.[6] Ik houd die gegrepenheid voor Kists voornaamste erfenis. Zijn leven en werk zijn er de uitdrukking van.

Ik ben blij dat leven en werk nu zijn beschreven. Ze houden ons voor waartoe we zijn geroepen: tot mensen die staan voor God in de wereld van God. Niet om bij die wereld aan te sluiten, ook niet om van die wereld weg te kijken naar de hemel, maar om in Gods kracht met alle vindingrijkheid die in ons is de wereld voor God terug te winnen.

Udo Doedens

 

 

[1] In: E. Asscher, J. Offringa red., Uitgesproken protestant. In gesprek met Op Goed Gerucht over cultuur, kerk en atheïsme, Skandalon 2008, p. 9.

[2] De strekking van dit boek is verwant aan die van de nota ‘Kerk 2025’ (2015) van de Synode van de PKN.

[3] Paas (2015), p. 90. Het citaat is deels citaat van de Duitse missioloog Sundermaier.

[4] Zie voor een lange lijst A.W. Kist, Omwenteling, brieven over geloofsvernieuwing, kerkvernieuwing en maatschappijvernieuwing, Ten Have 1995, p. 120v.

[5] Kist, o.c., p. 128: ‘Het samenlevingsberaad bezit (…) meer dan de andere gestalten van de gemeente het echte karakter van de ecclesia (= openbare volksvergadering), waarbij ieder in zijn mondigheid (…) gelijkwaardig deelneemt aan de Weisung’ [= het profetische spreken in de gemeente, UD].

[6] Kist o.c., p. 116: ‘Het is alleen het messiaanse “benul” dat telt. We moeten ons daarom niet van de wijs laten brengen door de overbekende tegenredeneringen [vanuit de praktijk]. Dan wordt “de praktijk” de beslissende norm.’