Kampvuur van Julia Franck

logo-idW-oud

 

KAMPVUUR VAN JULIA FRANCK

Julia Franck is de schrijfster van het boek met de titel Lagerfeuer (‘Kampvuur’), waarvoor we hier aandacht vragen. Zij is in 1970 geboren in ‘Berlin, Hauptstadt der DDR’, maar verhuisde als achtjarig meisje met haar moeder naar West-Duitsland. Dat klinkt eenvoudig, maar dat was het waarschijnlijk (of natuurlijk) helemaal niet. Emigranten, vluchtelingen, uitgewezenen kwamen terecht in een opvangkamp om daar te wachten op een ‘vluchtelingstatus’. Dat duurde voor wie acceptabele motieven en relaties in de Bondsrepubliek had en daar terecht kon hooguit enige dagen, maar voor de velen die dat niet hadden kon het weken, maanden, ja jaren duren eer er voor hen werk en/of huisvesting gevonden werd. Al die tijd verbleven die mensen en (halve) gezinnen in de blokwoningen van het opvangkamp. Het boek van Julia Franck gaat over dat verblijf in zo’n kamp en het is niet onmogelijk dat er een autobiografisch element in verscholen ligt.

Erbarmelijk kon men de omstandigheden in die kampen misschien niet noemen, maar het was er ook verre van ge-riefelijk. Men moest zijn blokwoning meestal delen met vreemden en gedurig had men last van lawaai, stank en onge-dierte. Dat stelt de zenuwen op de proef en dat komt de sfeer in het kamp niet onverdeeld ten goede. Deze eerste kennismaking met het vrije westen moet voor velen zo geen grondige teleurstelling dan toch een zware beproeving geweest zijn. Ik moet eerlijk zeggen dat ik me nooit echt gerealiseerd heb dat er zulke kampen ook maar bestonden, waar soms enkele duizenden vluchtelingen gedurende lange tijd lijdzaam moesten wachten op een betere bestem-ming. Het Westen was weliswaar geen paradijs, maar je kon er wel vrij ademen en er je vleugels uitslaan en daar ging het de meeste vluchtelingen en emigranten toch om. Dat zeiden ze desgevraagd ook zelf. ‘Ik verlangde naar de vrij-heid om te kunnen doen waar ik zelf zin in heb’ zegt een van de hoofdpersonen uit het boek. Dat blijkt een illusie en deze man komt zelfs tot de conclusie dat hij nu niet eens meer weet waar hij zin in heeft. Eigenlijk nergens in. De vlucht naar de vrijheid betekende niet zelden een vlucht in de leegte, in het niets. Suïcide en pogingen daartoe kwa-men heel wat voor in het kamp. Het leven van deze mensen bevindt zich ingeklemd tussen de verloren jaren van hun verleden en een toekomst zonder perspectief. Men bevindt zich in het heden als in stilstaand water, dat alleen maar stinkt en iemand de adem en de levensmoed ontneemt.

In het boek van Julia Franck kruisen zich de wegen van vier mensen, eind jaren zeventig in het opvangkamp Ber-lijn-Mariënfelde. Alle vier personen spreken om de beurt als ik-personen over hun ervaringen in het kampleven. Be-trekkelijk weinig krijgen we daarbij te horen over hun leven in de DDR of Polen. Ze verzwijgen het voor elkaar, maar ook voor zichzelf. Deze onuitgesprokenheid van hun bestaan lijkt karakteristiek voor mensen met een ongewisse toekomst en een nog niet verwerkt verleden. Zo lang ze ontheemd zijn, nog niet enigszins gevestigd in het heden, kunnen zij niet omzien naar hun verleden, noch in dankbaarheid, noch in verbitterde wrok. De banaliteiten, de onge-makken en de gespannen verhoudingen met de kampgenoten vullen het bestaan van dag tot dag. Zo heeft elke dag genoeg aan zijn eigen kwaad en zijn eigen zorgen. Herinneringen duiken wel op, maar ze worden nergens uitge-sponnen of geduid. Bestaansverheldering leveren ze niet op. Ook zweven er wel vragen in en boven de levens van de hoofdpersonen, maar een antwoord vinden die niet. De schrijfster had haar boek spannend kunnen maken door bij voorbeeld de nooit opgeklaarde dood of spoorloze verdwijning van de geliefde van Nelly Sempf, een van de hoofd-personen, – reden voor haar om de DDR te verlaten – tot een oplossing te brengen. Dat doet ze niet en al evenmin wordt het duidelijk of Hans Pietsche nu werkelijk bij de Stasi heeft gewerkt; of misschien nog werkt, zoals veel kamp-bewoners er hem van verdenken en hem daarom zwaar mishandelen als de gelegenheid zich voordoet. En wat is er gebeurd met de Poolse Christina Jablanowska die plotseling uit het kamp blijkt vertrokken met achterlating van haar oude, enigszins dementerende vader, die zij tot dan toe geduldig en toegewijd verzorgde? We krijgen het niet te horen en we blijven als lezers achter met de losse eindjes van al die levens. Misschien is dat literair onbevredigend, maar de schrijfster verkiest kennelijk het meer reëel-historische boven het literair bevredigende. Het leven is geen literatuur of een kunstig geheel, maar het is onaf, brokkelig en vol sluimerende, vaak niet eens gestelde, laat staan beantwoorde vragen. Het breekt plots af, zoals ook dit boek afbreekt met het in de fik schieten van de kerstboom op de kerstviering met de kampbewoners. (Vandaar de titel van het boek). Het is niet dramatisch, maar wel symbolisch. De kerstboom als het symbool van vrede en huiselijk geluk, zeker in Duitsland, gaat in vlammen en rook op. Wat rest is de realiteit van een hardvochtig, onverschillig en uitzichtloos bestaan, waarin zelfs de amoureuze liefde armetierig is en geen kans heeft op te bloeien.

Het boek van Julia Franck is geen aangename lectuur. Toch durf ik het wel een goed boek te noemen. De schrijfster heeft een scherp en gevoelig oog voor de beklemming en de bekommernissen van de menselijke ziel in een Europa dat de trauma’s van zijn geschiedenis met zich meesleept en er maar uiterst moeizaam in slaagt een menswaardig leven mogelijk te maken. De vlucht naar het Westen bood voor velen geen soelaas. ‘Zijn we niet allen verraders?’ mompelt Hans Pietsche vanuit zijn zwijgende wanhoop aan het kerstdiner. Het blijven raadselachtige woorden zoals ook de drijfveren en de verwachtingen van die mensen ondoorzichtig blijven voor de lezers en ook voor henzelf. Ook de auteur heeft hier geen pretenties, geen boodschap, geen missie. Ze hoort en ziet, ze luistert en spreekt de dingen uit. Meer eigenlijk niet. Al is dit geen klassieke roman met een duidelijke opbouw, ontwikkeling en een afsluitend ein-de, literaire kwaliteiten heeft dit boek zeker wel. Ik laat het graag over aan de literatuur-wetenschap welk genre dit is. Zeldzaam is het overigens niet: ik meen formele overeenkomsten te bespeuren met hedendaagse auteurs als Arnon Grunberg, Paolo Giodano en misschien Franca Treur; ook met de al eerdere J.J. Voskuil en Gerard van het Reve (De avonden). Deze generatie leeft zonder oplossingen, zonder grote idealen, misschien zelfs zonder duidelijk engage-ment, maar ze leeft zolang ze spreekt en schrijft.

Rens Kopmels
Julia Franck, Lagerfeuer, Köln 2003