Justus ac peccator: René Süss over Luther

In 2006 promoveerde de naar zijn Joodse wortels teruggekeerde emeritus predikant René Süss op een uiterst kritisch proefschrift over Maarten Luther (1483-1546). Diens laatste grote theologische geschrift Von den Juden und ihren Lügen (1543) is immers, zo Süss, niet alleen een schrikwekkend antisemitische verhandeling (wat het inderdaad is), maar ook Luthers ‘theologisch testament’ – dus het eigenlijke wat Luther de wereld heeft nagelaten.
Deze conclusie mag iets aangeven van de overbelasting waarmee Süss zijn Lutheronderzoek destijds verrichtte: alles wat er van Luther werd waargenomen stond in het teken van zijn latente of openlijke antisemitisme, Jood-vriendelijke woorden die we ook bij hem vinden incluis. En omdat op zijn beurt dit algehele antisemitisme van Luther door Süss als een directe en onvermijdelijke inleiding op Hitler werd gezien, was elke Lutheraan, of misschien wel protestant die zich niet onmiddellijk van Luthers theologie distantieerde, in wezen een vriend van Hitler. Zo direct zei Süss het net niet, maar met de stelligheid en onverschrokkenheid waarmee hij historische en theologische lijnen meende te kunnen aanwijzen, kon een ieder zijn eigen conclusies trekken.
Bij een dergelijke ongebroken benadering van Luther zijn vragen te stellen, en die zijn dan ook gesteld. Maar dat Süss zich vanuit deze waarschijnlijk langzaam gerijpte overtuiging genoodzaakt zag zijn ambt neer te leggen, pleit eerder voor dan tegen hem. Het geeft aan hoe voor hem kritische theologie geen zaak van de studeerkamer is, maar eerder ‘Schattenarbeit’.
In 2012 publiceerde Süss een nieuw boek over Luther, waarin hij nog veel goede woorden voor Luther bleek over te hebben. Zonder iets terug te nemen van zijn eerdere boek verschijnt de Duitse reformator nu toch als een ‘sympa-thieke potentaat’ temidden van zijn tijdgenoten, die het er vergeleken bij hen nog helemaal niet zo gek van afbrengt. Ook Luther blijkt een mens van vlees en bloed te zijn geweest, die daarbij soms heel verstandig en zelfs redelijk uit de hoek kon komen!
Süss spreekt van een tweeluik, en de vraag hoe beide boeken zich tot elkaar verhouden, komt natuurlijk direct op. Is er sprake van een herziening, omdat de eerste benadering misschien toch wat té rigide was? Is het puur een andere Luther die hier wordt geschetst? (Niet voor niets vraagt Dick Boer in zijn woord vooraf om een derde boek dat beide met elkaar verbindt.) Of is het toch een extra bevestiging van zijn eerdere boek? Ik kom later op deze lastige vraag terug.
Het sympathieke en wetenschappelijke van Süss is dat hij zelfstandig onderzoek doet, en daar is dit boek een duide-lijke vrucht van. Dat valt niet mee temidden van alle ‘Lutherforschung’; Luther is de theoloog over wie misschien wel het meeste is geschreven. Daar is bijvoorbeeld het laatste hoofdstuk, dat zelfs even in het nieuws gekomen is. In navolging van de door hem bewonderde Oberman probeert Süss de mythologie rondom Luthers sterfbed in de vroege morgen van 18 februari 1546 door te prikken. Het is hem opgevallen dat Justus Jonas, een van de naasten van Luther, in zijn historia (stervensverslag) het aanvankelijke ‘vijf uur’ als tijdstip van Luthers overlijden heeft doorgestreept en daarvoor in de plaats ‘tussen twee en drie uur’ heeft gezet. Süss ziet hierin een manipulatie om Luthers dood aan te kleden tot een ‘canoniek’ vredig sterven temidden van de zijnen. De bewijzen die hij daarvoor geeft (Luthers sterven was bij voorbaat noodzakelijk omgeven door allerlei kwaadsprekerij bij de rk-tegenpartij, als zou hij zelfmoord hebben gepleegd en door God gestraft zijn, en daarom moest worden aangetoond dat hij in vrede stierf) blijven echter vooral conclusies zonder aanwijsbare bron, en kunnen mij daarom niet echt overtuigen. Maar wellicht is hij iets op het spoor.
Overtuigender vind ik wat Süss zegt over Luther en de boerenoorlog, waaraan hij het derde hoofdstuk wijdt. Over-heersend ten aanzien van de ‘boerenoorlog’ is waarschijnlijk het beeld dat Thomas Münzer en zijn boeren naar de mens gesproken het gelijk aan hun kant hadden, en dat Luther door zijn theologie van het kruis, dus omwille van de hogere waarheid van Gods genade, toch de kant van de vorsten koos en daarmee de boeren als pro-to-bevrijdingstheologen in de steek liet. Süss stelt vragen bij dit beeld doordat hij niet alleen, zoals M. Ruppert in zijn boek Luther en de boerenopstand (z.j.) al deed, ook Luthers kritiek op de vorsten toont, maar vooral het ‘revolutionaire gehalte’ van deze opstanden in twijfel trekt. Zo arm waren deze boeren waarschijnlijk helemaal niet, en Thomas Münzer zoals Süss hem neerzet was eerder een theologisch warhoofd en revolutionair parasiet dan een moedig strijder die voor de rechten van de allerarmsten opkwam. Tegenover de apokalyptische Münzer met zijn ‘God kan zich niet langer openbaren, jullie moeten nu handelen’ (gecit. bij Süss) tekent Süss Luther als een nuchterder en wijzer mens.
Duidelijk is dat Süss hiermee in de buurt van het klassieke lutherse standpunt uitkomt, maar dan juist buiten Luthers leer van de genade om (die we vanuit Süss’ eerste boek antisemitisch zullen moeten noemen). De winst daarvan is dat we oog krijgen voor het feit dat Luther misschien minder in een spagaat verkeerde tussen zijn solidaire hart met de boeren enerzijds (die net als Münzer aanvankelijk hun hoop op hem hadden gesteld!) en zijn ‘solidariteit met God’ anderzijds. Niet alleen als theoloog, maar ook als nuchter denkend mens (en vroege burger) stond hij misschien verder af van de boeren dan we geneigd zijn te denken, terwijl hij tegelijk ten opzichte van de vorsten ook afstand hield. Dat bevestigt het idee dat in het Lutheronderzoek regelmatig naar voren komt dat bij de reformator zelf minder sprake is van de beruchte diastasen van wet óf evangelie, kerk óf staat, schepping óf verlossing, status quo óf revolutie, dan in het latere lutheranisme. De stelling van Marquardt dat Luthers theologische methode niet vanuit de tegenstelling wet-evangelie valt te begrijpen, maar als een toepassing van het eerste gebod, dus vanuit de tegenstelling God en de afgoden, past hier bij.
Deze positieve benadering van Luther buiten de geijkte christelijke kaders om blijkt ook in de andere hoofdstukken de eigenlijke methode te zijn. Süss kan er duidelijk niet omheen zijn grote affiniteit ten opzichte van Luther te thematiseren, met name waar zich Luthers voorliefde voor het materiële openbaart, bijvoorbeeld in zijn schriftleer (Luther noemde de Bijbel zijn ‘Käthe’, naar zijn eigen vrouw Katharina von Bora) en zijn opvattingen over het Avondmaal (Luther gruwde van de spirituele benadering van Zwingli en de zijnen alsof brood en wijn enkel teken zijn). Ook het beeld van Luther als emotionele woesteling (wat Germanen natuurlijk prachtig vinden, maar waar de humanist Calvijn bijvoorbeeld moeite mee had) wordt hier en daar duidelijk bijgesteld.
Hoe verrassend en verrijkend deze benadering echter ook is, omdat Süss niet tot het hart van Luthers denken wil ingaan, blijft zij ook wat willekeurig. Werkelijk spannend zou het zijn geworden als Süss de poging ondernomen had om deze blijkbare verwantschap tussen het Joodse en het lutherse explicieter te thematiseren en vervolgens tot op het antisemitisme te bevragen. Ik vrees dan dat juist de ‘verdinglijking’ en ‘voorwerpelijkheid’ die in Luthers theologie zo sterk steken, hem extra bevattelijk hebben gemaakt voor zijn antisemitisme, terwijl dat geplaagde ‘Griekse denken’ dat een verschil maakt tussen ‘Jood’ en ‘judaïstisch’ hier minder bevattelijk voor lijkt.
Nu de vraag: wat wil dit boek? Dit luik van Luther als mens is een duidelijke aanvulling op het luik van Luther als theoloog. Daar zit iets in van een correctie. Beide zijn nodig om aan Luther recht te doen. Het is ook niet toevallig opgedragen aan de lutherse predikant J.W. Manger (1898-1989). Toch vind ik het, hoe gek dat misschien ook klinkt, een ietwat beangstigend boek, meer dan het eerste. Om in het ene boek iemand volledig zwart te maken, maar hem in het andere opeens menselijk te tekenen, heeft niet alleen iets voortgaands provocatiefs, maar ook willekeurigs. Hoe serieus moeten we dan Süss nemen als hij in dit boek weer zijn bekende bad guys als Niemöller en Karl Barth opvoert als theologische antisemieten voor wie hij geen enkel goed woord over heeft? Ook van Barth kun je een door en door menselijke portret tekenen, zoals gedaan in de roman De vierde vrouw van Frans Willem Verbaas. De vraag is of je zo grillig met mensen mag omgaan, door hen eerst in hun kern vollledig af te schrijven en hen vervolgens naar hun buitenkant te appreciëren.
Luthers grote ontdekking was dat de mens justus ac peccator is, rechtvaardige en zondaar in één, wat de wereld in een nieuw daglicht stelde. De ongebroken benadering van René Süss waarmee hij ook in dit boek de goeden zet tegenover de kwaden, is wellicht de uitdrukking ervan dat deze ontdekking van Luther hem vreemd is, of in elk geval onjuist voorkomt. Misschien stelt hij daarin als Jood een vraag aan de kerk en aan zoiets als een ‘christelijke ge-schiedschrijving’, of aan theologie überhaupt. Maar juist als methode overtuigt het me niet, hoeveel waars en leer-zaams dit boek ook zeker bevat.

Wessel ten Boom

René Süss, Luther, een sympathieke potentaat, Amsterdam: Van Praag 2012, € 22,95