John Bunyan, Karl Barth en The Pilgrims progress

logo

„Monachus”

Karl Barth noemt John Bunyan en The Pilgrim’s Progress twee maal in zijn Kirchliche Dogmatik. De eerste keer in § 64,1 („Das andere Problem der Versöhnungslehre”) van het vijftiende hoofdstuk („Jesus Christus, der Knecht als Herr”), waar het gaat over de in Jezus Christus met God verzoende mens en diens menselijke antwoord op het goddelijk Woord of, nog anders gezegd: „die Erschaffung und Existenz des neuen Menschen des göttlichen Wohlgefallens”. (1) Dat is het andere thema en probleem van de verzoeningsleer. Mét dat de kerk (de oecumenische kerk!) luistert naar het Woord Gods moet zij ook acht geven op dit probleem en een antwoord geven. Bij het zoeken naar het goede antwoord komt Barth ook te spreken over het monnikenwe­zen. Hij is overtuigd dat wij de motieven en bedoelingen achter dit verschijnsel ernstig moeten nemen. De namen worden genoemd van Makarios de Grote, Basilius de Grote, Benedictus van Nursia, Franciscus van Assisi, Dominicus, Thomas a Kempis, Ignatius van Loyola en Teresa van Avila, Zich tegen hen af te zetten op een gefundeerde wijze „war zu ihren Zei ten und ist noch heute nicht so leicht, wie mancher gute Protestant es sich von Weitem vorstellt: schon weil sie mindestens Einiges von dem, was wir besser zu wissen meinen, auch gewusst zu haben scheinen, darüber hinaus aber auch Einziges, was auch uns jedenfalls zu denken geben müsste. Es dürfte ratsam sein, sich hier von Schritt zu Schritt nur behutsam und auf alle Falle nicht rechthaberisch, sondern bei alle Festigkeit lernbegierig abzusetzen!” Nadat Barth heeft gezegd, dat het woord „monnik”, afgeleid van monachus (of monachos), teruggaat op „monos” (alleen), citeert hij A. Bertholet, die het verschijn­sel van het monnikenwezen verklaart uit de behoefte van de religieuze mens om zich te isoleren door uit de wereldse omgeving te treden. Zijn ideaal, aldus Bertholet, kan alleen worden begrepen op grond van een pessimistische beoordeling van de wereld. Men vlucht uit de boze wereld, weg van de andere mensen. Barth ontkent niet dat iets dergelijks een rol heeft gespeeld. Men zou bovendien nog kunnen wijzen op de treurige politieke en maatschappelijke situaties. Maar de uitspraak:  O beata solitudo-sola beatitudol (O gelukzalige eenzaamheid – enige gelukzaligheid) behoeft niet door angstig verlangen de wereld te ontvluchten of door tijdsomstandigheden bepaald te zijn. En dan valt de naam van John Bunyan. Op klassieke wijze, zegt Barth, heeft Bunyan aan het begin van The Pilgrim’s Progress beschreven wat een mens kan bewegen om, in de letterlijke zin van het -woord, „monachus” te worden, hoewel hij er niet aan heeft gedacht om rooms-katholiek en „in technische zin” monnik te worden.

Wie ein Mensch bewegt werden kann, in diesem wörtlichen Sinn des Begriffs „monachus” zu werden, hat aus der entsprechenden eigenen Erfahrung heraus Einer, der weit entfernt davon war, katholisch und im technischen Sinn Mönch zu werden, der Englische Baptist John Bunyan am Anfang von The Pilgrim’s Progress klassisch beschrieben, wo der „Christ”, im status nascendi als soldier befindlich, sich eben aufmacht, um aus der Stadt „Verderben” nach dem Berge Zion zu entfliehen: da sieht er sich selber im Traum, wie er sein Haus verlasst und zu laufen anfangt, sein Weib und seine Kinder schreiend hinter ihm her: er möchte umkehren! Er aber steekt sich die Finger in die Ohren und lauft weiter mit dem Ruf: Life, life, everiasting life!, sieht nicht einmal hinter sich, sondern eik geraden Laufes durch die Ebene bin”

Barth vraagt of zich hetzelfde – weliswaar „auf viel gehobener Stufe” – ook niet heeft afgespeeld in het leven van Bunyans oudere tijdgenoot Blaise Pascal en hij spreekt over de radikale onrust en het gedrag van vele mensen, een onrust en een gedrag die schijnbaar volstrekt ongefundeerd zijn. Vervolgens worden vraagtekens gezet. Je behoeft niet noodzakelijkerwijs een christen te zijn „um die Welt und die Menschen satt und das Begehren nach ‘Abgeschiedenheit vom irdischen Getümmel’ zu bekom-men, und dann eben davon zu laufen, so schnell und so weit einen die Füsse tragen”. En om een christen te worden en te blijven is het evenmin noodzakelijk er van door te gaan en in een wildernis te lopen. De vlucht uit de wereld is in geen geval identiek met de vlucht naar God. „Und eines ist ganz sicher, dass der Eremit gerade den gefahrlichsten Vertreter der Welt auch in der fernstcn Hütte oder Höhle nie und nimmer los werden wird: sich selber!” (3)

In het voorafgaande zinspeelde Barth op een bekende passage uit The Pilgrim’ Progress:

So I saw in my dream that the man (die even later „Christen” blijkt te heten) began to run. Now hè had not run far from his own door, but bis wife and children perceiving it began to cry after him to return: but the man put his fmgers in his ears, and ran on crying, „life, life, everiasting life!” So hè looked not behind him, but fled towards the middle of the plain. (Toen zag ik in mijn droom dat de man begon te rennen. Hij was nog niet ver van zijn eigen deur verwijderd of zijn vrouw en kinderen zagen hem en begonnen hem achterna te roepen dat hij terug moest keren, maar de man stopte zijn vingers in zijn oren, rende door en riep: „Leven, leven, eeuwig leven!” Hij keek niet om, maar snelde door de vlakte heen)

De „man” ziet niet zichzelf in een droom, zoals Barth schrijft, maar Bunyan, of, nog beter: de verteller, ziet hem in zijn droom. Uitdrukkingen als „now I saw in my dream”, „so I saw in my dream” en „then I saw in my dream” komen zeker zestig keer voor in het eerste deel van The Pilgrim’s Progress,

Tweeërlei zien

Aan de passage over de wegvluchtende en luid roepende man gaat de ontmoeting met Evangelist vooraf. Eerst werd door het boek dat de man las, een onrust in hem verwekt. Hem moet echter viva voce de weg worden gewezen. Evangelist vraagt: „Als dit je conditie is, waarom sta je dan stil?” en de man antwoordt: „Omdat ik niet weet waarheen ik moet gaan”. Evangelist overhandigt hem vervolgens een perka­menten rol waarin geschreven staat: „Vlied de toekomende toorn”.

The man therefore read it, and looking upon Evangelist very carefully, said, „Whither must I fly?” Then said Evangelist, pointing with his finger over a very wide field, „Do you see yonder Wicket Gate?” The man said, „No”. Then said the other, „Do you see yonder shining light?” He said, „I think I do”. Then said Evangelist, „Keep that light in your eye, and go up directly thereto, so shalt thou sec the Gate at which, when thou knockest, it shall be told thee what thou shalt do”. (De man las het. Hij keek heel oplettend op naar Evangelist en zei: „Waarheen moet ik vluchten?” Evangelist wees met zijn vinger over een uitgestrekt vlakte en zei: „Zie je ginds die kleine poort?” De man antwoordde: „Nee”. „Zie je dan ginds dat stralende licht?”, vroeg de ander. Hij zei: „Ik denk dat ik het zie”. Toen zei Evangelist: „Houd dat licht in het oog. Ga er recht op af, dan zult ge de poort zien en wanneer ge aanklopt, zal u gezegd worden, wat ge moet doen”).

Er wordt gesproken, er is een levendige dialoog. In dit gedeelte (zoals ook in andere gedeelten) speelt het woord „zien” een belangrijke rol, een zien door woorden die gesproken worden. Eerst is er van de kant van de man een aandachtig of oplettend opzien naar Evangelist. Hij verwacht van hem het antwoord op zijn vraag: „Waar­heen moet ik vluchten?” Evangelist is de „wegwijzer” (pointing with his finger), en hij vraagt: „Do you see yonder Wicket Gate?” De man moet deze vraag ontkennend beantwoorden. Ook in de volgende vraag komt het woord „zien” voor. „Do you see yonder shining light?” Het antwoord is aarzelend: „I think I do”. De man wordt gezegd, dat hij de poort zal zien, indien hij het stralende licht in het oog houdt. De verteller ziet in zijn droom, dat de man als gevolg van wat hij heeft gehoord, begint te rennen. De vrouw en kinderen van de man zien (perceive) dat een echtgenoot en een vader wegholt. Om wat zij zien schreeuwen zij, dat hij moet terugkeren. Zij zien niet wat er werkelijk aan de hand is. Zij zijn nog verblind in de stad Verderf. Er is tweeërlei zien, een zien zonder meer, een zien met onze lichamelijke ogen én een geestelijk zien, een zien met verlichte ogen, met ogen verlicht door „het stralende licht”, het licht van het Woord en het licht des geloofs. Bij de man begint het zien met verlichte ogen-of komt althans de wens naar voren om op zulk een wijze te zien-, wanneer hij uitroept: „Leven, leven, eeuwig leven!” Door te horen naar de woorden van Evangelist zal het komen tot het ware zien. Hij zal de weg moeten volgen die Evangelist hem heeft gewezen en deze weg zal hij gaan als „Christen”.

Christen gaat niet een door hem zelf gekozen weg, maar hij gaat de hem gewezen weg. Voor de vraagtekens van Barth is in dit werk van Bunyan geen reden. Christen vlucht niet weg uit de wereld. Als pelgrim gaat hij juist door deze wereld op weg naar de toekomende wereld. Een pelgrimage wordt beschreven en niet de terugtrek­kende beweging in de eenzaamheid. Christen zoekt de eenzaamheid niet. Hij is steeds vergezeld door anderen. Hij moet de stad Verderf verlaten omdat hij geroepen is en omdat het doel hem gewezen is. ,,He must go by the light of the Word through the Wicket Gate, the Christ”. (4)Christen moet zich laten leiden door het stralende licht; hij mag zich niet laten verblinden door de schone schijn en hij mag zich niet laten afbrengen van het doel. Daarom stopt hij zijn vingers in zijn oren en kijkt hij niet achterom. Er is ook de verleiding om alleen te zien wat voor ogen is. Wanneer hij een zijweg is ingeslagen, die een dwaalweg is, komt hij in aanraking met Mr. World-Wiseman (Wereldwijs). Deze heer brengt hem met zijn woorden op een dwaalspoor, maar dat ziet Christen niet. Wereldwijs weet een gemakkelijke weg om Christen te bevrijden van zijn last. Hij moet zich melden bij Legality (Wettisch), een echte gentleman, in het dorp Morality (Zedelijkheid). Christen vraagt de weg naar het huis van deze gentleman. Wereldwijs vraagt; ,,Do you see yonder high Hill?” en Christen antwoordt: „Yes, very well”. De man die zo aarzelde toen hem werd gevraagd of hij het stralende licht zag, is nu absoluut zeker dat hij ziet. Door Evangelist moet hij wederom van het dwaalspoor op de goede weg worden gebracht.

Via de Wicket Gate en het huis van Uitlegger komt Christen bij het Kruis en het graf. Daar valt de last van hem af.

He ran thus till hè came at a place somewhat ascending; and upon that’ place stood a Cross, and a little below in the bottom, a sepulchre. So I saw in my dream, that just as Christian came up with the Cross, his burden loosed from off his schouders, and feil from his back; and began to tumble, and so continued to do till it came to the mouth of the sepulchre, where it feil in, and I saw it no more.

De last, gevallen in het graf, werd niet meer gezien (I saw it no more). Maar ook zag Christen het Kruis niet meer terug. Dat was verder niet meer nodig en Christen vervolgt zijn tocht, zijn weg „reizend met blijdschap”.

Hij weet zich een met God in Christus verzoende. Nu moet hij zijn menselijk antwoord geven op het tot hem gekomen Woord Gods, om niet Barth te spreken. Nog veel zal hem overkomen. Zo komt hij in het dal van de schaduwen des doods. Daar is hij alleen, maar ook daar hoort hij en ziet hij.

When Christian had travelled in this disconsolate condition some considerable time, hè thougt hè heard a voice of a man, as going before him, saying, ,,Though I walk through the Valley of the Shadow of Death, I will fear no ill, for thou art with me”.

En toen de zon opging, zei hij: „His candle shineth on my head, and by his light I go through darkness”. Dit licht is het licht waarover Evangelist aan het begin van de pelgrimstocht sprak; „and obviously, in the Valley of the Shadow of Death, Christian sees by that light”. (5)

Bunyan propageerde niet een zich in de eenzaamheid terugtrekkende beweging, maar hij gaf blijk van zijn existentiële kennis aan een „binnenwereld”. Schrijvend over Dickens zegt dr. O. Noordmans: „Men merkt dat hij (Dickens) schrijft in een land, waar Bunyan z’n Christenreize en z’n Heilige Oorlog dichtte. (. . .) Hier heeft men kennis aan een binnenwereld, waar verloren en gewonnen kan worden, waar waarheid of leugen, liefde of haat van meer betekenis zijn dan regen of zonneschijn, voorspoed of tegenspoed” (6) Noordmans wijst precies aan waar het Bunyan om te doen was. En passant ziet hij ook nog kans zich af te zetten tegen enkele uitdrukkin­gen uit zondag 10 van de Heidelbergse Catechismus, zonder deze zondag met zovele woorden te noemen; dat zou hij later doen. Voor Noordmans •was The Pilgrim’s. Progress geen dogmatisch leerboek, maar een kunstwerk. Bunyan heeft dit werk gedicht!

Proces

De tweede keer noemt Barth de schrijver van The Pilgrim’s Progress in § 71.2 over „Das Ereignis der Berufung”. In zijn uiteenzetting keert hij zich op een gegeven moment tegen het procesmatig verstaan van de orde salutis, de orde des heils, zoals we dit kunnen waarnemen bij bepaalde theologen uit het einde van de 17de eeuw. Barth meent in het werk van Bunyan de achtergrond van de middeleeuwse mystieke „Stufenleiter” („reiniging”, „verlichting” en „vereniging”) gewaar te worden, een interpretatie die door „onze protestants-orthodoxe vaderen” heftig werd bestreden.

Ganz neu dürfte übrigens das Unternehmen nicht gewesen sein. Es hatte jedenfalls in J. Bunyans The Pilgrim’s Progress einen unmittelbaren, höchst eindrucksvollen Vorganger. Wies aber nicht schon die mittelalte-rich mystische Stufenleiter: „Reinigung-Erleuchtung-Vereinigung”, die von unseren protestantisch-orthodoxen Vatern freilich sachlich heftig angefochten wurde, auf einen derartigen Prozess hin?” (7)

De theologen met hun procesmatig denken over de orde des heils hebben een directie en imponerende voorganger in Bunyan en deze heeft weer de middeleeuwse mystieke „Stufenleiter” als achtergrond.

Het is waar, dat Bunyan veel aan anderen heeft ontleend, ook aan middeleeuwse mystici. Hij was niet zo onbelezen als hij zich zo nu en dan voordeed. Hij was vooral een lezer van de bijbel en telkens gaven de Schriftwoorden de doorslag. Zijn pelgrimage is heel anders dan de middeleeuwse pelgrimages. Bunyan beschreef geen „proces”, maar een „progress”. Hij deed dat origineel, als een kunstenaar. Een kunstenaar die zijn kunst in dienst stelt van de verkondiging. Naar de mening van mevrouw Batson voelde Bunyan zich onbehagelijk bij de puriteinse gewoonte om de bijbelse metafoor te reduceren tot een leerstuk. ) Hij zou zich ook onbehagelijk hebben gevoeld, wanneer hij had geweten dat hij met zijn „metafoor”, zijn „simili-tude”, zijn droomvisioen zou worden opgenomen in een dogmatiek, in het gezel­schap van middeleeuwse mystici en protestants-orthodoxe vaderen. Barth noemt Bunyan een Baptist en dat was hij. In The Pilgrim’s Progress komt hij echter niet naar voren als een Baptist of een calvinist. Daar houdt hij zich aan de „katholieke bestanddelen der prediking”. „Verkiezing, rechtvaardiging, heiliging, verheerlijking, dat zijn woorden waar alle bleke algemeenheid of lege abstractie uit verdwenen is (. . .) Er laait een paarse gloed in deze woorden, die de felle verhouding tussen God en mens verraadt. (. . .) Dit is de katholieke vorm der prediking, die ons hele bestaan, ons -wel en wee in zich opneemt. Eens christens reize naar de eeuwigheid, waarop het persoonlijke het algemene zozeer overtreft, dat naar Bunyans voorstelling Christen alleen aan enkele zuchten voor of achter hem hoort dat hij niet alleen is”.

M. G. L. den Boer

‘) KD, IV/2, p. 5.

2)   Idem, p. 11.

3)   Idem, p. 12.

4)   E. Beatrice Batson, John Bunyan-Allegory and Imagination. Londen 1984, p. 41.

5)   Idem, p. 37

6)   O. Noordmans, art. „Iets over Dickens” in VW, deel 4. Kampen 1988, p. 467.

7)   KD, IV/3, p. 581.

8)   E. Beatrice Batson, a. w., p. 30. ,,It is quite obvious (…) that Bunyan was in truth uncomfortable with the Puritan habit of reducing Biblical metaphor to doctrine”.

9) O. Noordmans, art. „De katholieke bestanddelen in de prediking” in VW, deel 6. Kampen 1988, p. 28.

 

 In de Waagschaal, nieuwe jaargang 17, nr. 13. 22 oktober 1988