Integratie als insluitende uitsluiting

 

logoIdW

Ineens hoor je overal verontruste en verontwaardigde stemmen van gelovigen die vrezen dat onder aanvoering van D66 en andere liberalen elk religieus symbool uit de publieke sfeer wordt verbannen: geen Bijbel of Koran in de Tweede Kamer, afschaffing van de Zondagswet en het schrappen van de formule volgens welke wetten bestaan “bij de gratie Gods”. Maar is dat eigenlijk wel zo erg? Het klopt dat christenen steeds meer gemarginaliseerd worden in een samenleving die ‘afscheid van de religie’ nadrukkelijk tot programmapunt maakt van de moderniseringsagenda. Maar die positie in de marge heeft, op de keper beschouwd, meer voordelen dan nadelen.

In de Paastijd lezen we uit het Johannesevangelie, waarin het woord kosmos, wereldorde, 76 voorkomt (daarentegen slechts tweemaal bij Marcus, viermaal bij Lucas en negenmaal bij Matteüs). Jezus van Nazareth maakt het keer op keer duidelijk: mijn heerschappij is níet van deze wereldorde. En over zijn leerlingen zegt hij dat ze wel in de door de Romeinse beschaving geordende wereld zijn, maar dat ze niet van die orde zijn. Hun cultuur, hun politiek en hun economie zijn van een geheel andere orde! Eindelijk komen christenen vandaag weer in de gezegende positie om te begrijpen waar het bij Jezus’ heerschappij om te doen is. Die heerschappij constitueert een messiaanse gemeenschap met een tegendraadse wereld- en mensvisie, een permanente kritiek op bestaande beschavingsverhalen en een nieuwe sociale ethiek.

Maar misschien is het belangrijkste wel dat christenen nú ineens gaan begrijpen wat de zo bepleite ‘integratie’ van immigranten, en vooral van moslims, in feite is. Het is een greep naar de identiteit van mensen, een afgedwongen homogenisering en daarmee een steeds nadrukkelijker instrument van uitsluiting. Zoals hoogleraar sociale theorie Willem Schinkel het formuleert: “Integratie maakt de samenleving steeds kleiner en zuivert die van problemen, want elk probleem is een probleem van mensen buiten de samenleving die nog geïntegreerd moeten worden” (De Volkskrant 12 maart 2016). Integratie gaat volgens Schinkel niet alleen over nieuwkomers, maar ook over werkelozen en criminelen. En nu dus ook over gelovige christenen: die gekkies, die “nog steeds” in God geloven. Wie gelooft “loopt achter”, begrijpt niet dat de modernisering zal leiden tot wereldwijde seculariteit. Wie zich niet thuis voelt in een liberale, geseculariseerde samenleving waarin de wetten van de markt en de natuurwetenschap zaligmakend zijn, is daarom niet “één van ons”. Integratie zegt niet alleen: kom erbij! Het zegt vooral: jij staat erbuiten! Jij bent niet zoals wij!

Nieuwkomers krijgen tijdens hun inburgeringscursus een film te zien over Nederland die moet duidelijk maken welke vrijheden burgers hier genieten. Gelovige moslims zien onder meer een jonge vrouw topless uit zee komen en het strand oplopen met haar borsten frontaal in beeld. De boodschap is: je bent vrij om je te kleden zoals je wilt en ook dít mag op het strand. Maar de kijkers zien niet tegelijk een moslimdame in keurig badpak of met zwierige hoofddoek de zee uitkomen. Dus krijgen ze als boodschap niet dat je vrij bent om te kiezen hoe je je kleedt, maar dat topless de norm is. Wie in Nederland woont moet zich zó gedragen!

Politici als Zijlstra en Rutte hebben het daarom ook nooit meer over universele waarden zoals gelijkheid van man en vrouw of vrijheid van meningsuiting, maar over “Nederlandse waarden”, of heel soms: “Europese waarden”. En ze praten steeds vaker over “onze manier van leven” (die onder druk zou staan). Bij die manier van leven hoort ook dat religie geheel is verbannen naar de privésfeer, al wil Zijlstra wel graag de culturele overblijfselen van het Christendom bewaren, want die zijn – net als Sinterklaas en zwarte Piet – onderdeel van “onze identiteit”. Als de HEMA reclame maakt met Vrolijk Voorjaar in plaats van Vrolijk Pasen dan haal je, zegt Zijlstra, “steeds een stukje af van waar we als land voor staan. (…) Dat vind ik, ook al ben ik niet religieus. (..) Pasen hoort erbij, net als gelijkheid tussen man en vrouw en tussen homo’s en hetero’s” (Zijlstra in NRC, 19 maart 2016).

Alleen al vanwege de ophef over het Vrolijke Voorjaar en de verdwenen paaseitjes bij de HEMA zou het een daad van christelijk verzet zijn als de Protestantse Kerk in Nederland publiekelijk zou pleiten voor het afschaffen van Tweede Paasdag. In plaats daarvan zou het islamitische Suikerfeest een vrije dag kunnen worden. Natuurlijk zal zo’n pleidooi weinig kans maken, maar het zou nuttig zijn omdat het iets belangrijks aan het licht brengt, namelijk het geweld dat schuil gaat in elke beschavingsorde, ook onze liberaal-democratische. De Italiaanse filosoof Agamben betoogt dat de beschavingsmacht van een staat ten fundamentele altijd fungeert als een esclusione inclusiva, een ‘insluitende uitsluiting’. Een van de belangrijkste vragen voor de overheid is immers welke mens wel en welke mens geen burger is. Al sedert het Romeinse recht werd burgerschap bepaald door je plaats van geboorte, het ius soli (recht vanwege geboortegrond) en door de status van je ouders, het ius sanguinis (het recht vanwege bloed: zijn je ouders Nederlander, dan ben jij het ook). Maar vanaf de 18de eeuw kreeg de vraag ‘Wat is Duits?’, ‘Wat is Frans?’ steeds meer politieke betekenis, zoals in deze jaren de vraag ‘Wat is Nederlands?’ een meer dan folkloristische waarde heeft. Onder het nationaalsocialisme was het onderscheid tussen Duits en niet-Duits of on-Duits van het hoogste belang. Maar ook Franse staatrechtsgeleerden na de revolutie stortten zich toen al op de vraag welk mens burger kon zijn. Voor hen waren kinderen, zwakzinnigen, vrouwen en tot lijf- en smaadstraffen veroordeelden geen burgers. En in onze tijd klinkt de roep om aan (vermeende) terroristen hun Nederlanderschap te ontnemen of teruggekeerde Syriëgangers preventief op te sluiten. Uitgeprocedeerde asielzoekers die niet kunnen worden uitgezet zijn het ultieme voorbeeld van ‘insluitende uitsluiting’: ze hebben geen burgerrechten, want ze mogen geen burger zijn van dit land, en tegelijk zijn ze overgeleverd aan de willekeur van de staat. Opgesloten ‘papierlozen’ weten nooit wat er met hen gaat gebeuren, ze hebben geen idee wanneer ze vrij komen en of dat nog gebeurt. Ze leven in een niemandsland, stateloos. Ze worden ingesloten buitengesloten, volledig beheerst en tegelijk vogelvrij. Vastgezet en tegelijk verbannen.

Het is in extremis een uitdrukking van dezelfde insluitende uitsluiting die schuilgaat achter de eis om je te schikken naar “Nederlandse” waarden en “onze manier van leven”. En die manier van leven is uitdrukkelijk seculier. Christenen in het Romeinse Rijk van de eerste drie eeuwen werd verweten dat zij ‘atheïsten’ waren, omdat ze zich verzetten tegen de keizer-cultus en de staatsgoden niet aanbaden. Nu is atheïsme de norm, maar dan niet als verzet tegen de ‘Ik hou van Holland’-cultus, maar als het afwijzen van hen die niet denken en leven volgens de seculiere agenda. Christenen zijn weer terug waar ze moeten zijn: geen burgers van deze orde, maar ‘bijwoners’ in de Nederlandse beschaving met niets meer dan een tijdelijke verblijfsvergunning. Laat de formule “bij de gratie Gods” in wetgeving maar snel schrapt worden. Gods genade formeert een heel andere wet.

Theo van Willigenburg

Dr T. van Willigenburg is theoloog en filosoof, directeur Kant Academy Utrecht en cantor van de Lutherse Kerk Apeldoorn