In onmacht sterk (meditatie)

logoIdW

‘Hij is verzocht geweest als wij, zonder zonde’ (Hebr. 4:15)

 

“Wij allen kunnen veel meer dan de Here Jezus, toen Hij op aarde was”, zegt Kohlbrugge naar aanleiding van deze Hebreeëntekst. Wat kunnen wij méér dan Jezus gekund heeft? Wat is het verschil? Het verschil is dat wij altijd nog iets kunnen. En daarin kunnen wij uiteindelijk minder dan Jezus op aarde gekund heeft, hoewel ook Hém alles uit de handen geslagen was en Hij op het laatst niets meer kon dan roepen: “Mijn God, mijn God, waarom heb Gij Mij verlaten?” (Mat. 27:46). Zichzelf redden, dat kon Hij niet. Wij kunnen dat wel, althans, wij menen onszelf te kunnen redden, hetzij door ons een naam te maken voor de mensen, hetzij door onszelf met geloof te verzekeren voor God. Maar het is menselijke hoogmoed. En die hoogmoed is zwakheid en zonde.

Nu zegt de apostel, dat ‘wij geen Hogepriester [hebben], die niet kan mee-lijden met onze zwakheden, maar die verzocht is geweest in alle dingen op gelijke wijze, zonder zonde’ (Hebr. 4:15). De Hogepriester die wij hebben is dus niet een hogepriester die dat niet kent. Hij heeft zich vernederd en heeft zich ingelaten met onze zwakheden. Kent Hij dan ook de zwakte van de hoogmoed? Nee, Hij is nóg dieper gezonken dan waar wij met onze hoogmoed nog ‘staan’. En hieraan raakt het diepe woord van Kohlbrugge, dat wij allen veel meer kunnen dan de Here Jezus, toen Hij op aarde was. Wij ‘staan’ nog, in de veronderstelling dat wij uit kunnen komen, als we maar een beetje geholpen worden. Echter, het meeste moeten we geholpen worden waar we het minste ervan doordrongen zijn geholpen te moeten worden, namelijk waar we denken eigenlijk geen hulp nodig te hebben. Hij weet dat. Hij kent de suggestie die voortdurend op de mens toekomt en in de mens opkomt, dat als hij nou maar probeert stáánde te blijven, eventueel met wat hulp, hij zijn leven wint. Dat is de verzoeking waarmee ook Jezus verzocht is geweest: de hele wereld te winnen, door zijn ziel uit te leveren aan de duivel. Zijn leven te redden, door af te wijken van de weg van het vertrouwen op zijn Vader alleen. Hij kent de onmacht te geloven.

Maar in die onmacht heeft Hij niet op zichzelf gezien, op zijn eigen onmogelijkheid als keerzijde van eigen mogelijkheid, maar heeft Hij op zijn Vader gezien, die zijn Woord van trouw gesproken heeft, en waarop alléén Hij zijn vertrouwen stelde. Daarin is Hij dieper gegaan dan wij, dat Hij minder heeft gekund dan wij altijd nog kunnen. Het is het verschil van de zonde, dat Hij heeft gemaakt. Zo heeft Hij ons werkelijk uitgeholpen.

Wouter Klouwen