Licht en donker op de rotsen. Over ‘Maalstroom’ van Henry Bauchau

logoIdW

 

LICHT EN DONKER OP DE ROTSEN. Over ‘Maalstroom’ van Henry Bauchau

De schrijver Henry Bauchau is 95 jaar als in 2008 zijn autobiografische roman ‘Le boulevard périphérique’ verschijnt. Hij heeft op dat moment al een indrukwekkend oeuvre aan romans, toneelstukken, gedichten en dagboeken op zijn naam staan. Toch is de Franstalige Belg in zijn tweede vaderland Frankrijk geen gevierd auteur. Met zijn nieuwe boek verandert dit. ‘Le boulevard périphérique’ krijgt een warm onthaal en wordt nog in het jaar van verschijnen bekroond met Le prix du livre inter. In 2009 volgt de uitmuntende Nederlandse vertaling onder de titel ‘Maalstroom’ van de hand van Kris Lauwerys.

Die Nederlandse titel is goed gekozen omdat het de kern van het boek weergeeft: de stroom van gedachten en herinneringen die bij de ik, een oudere schrijver – waarschijnlijk Bauchau zelf – opkomen als hij zijn dagelijkse tocht maakt naar een Parijs hospitaal. Zijn schoondochter Paule, echtgenote van zijn enige zoon, vecht daar een taai gevecht tegen de kanker. De confrontatie met haar ongeneeslijke ziekte roepen bij hem herinneringen op aan de dood van zijn vriend Stéphane. Deze is in de Tweede wereldoorlog door de nazi’s vermoord. De vriendschap tussen beiden ontstaat bij het gezamenlijk beklimmen van rotsen in de Belgische Ardennen. Bij het klimmen ben je van elkaar afhankelijk. Je moet elkaar vertrouwen, je moet elkaar op loodrechte rotswanden weten te ‘zekeren’. Een misstap kan tot tot fatale gevolgen leiden. De vriendschap wordt daarmee behalve een sportieve ook een geestelijke band.

In de oorlog verliezen de vrienden elkaar uit het oog. Beiden zijn werkzaam in het verzet, maar waar de schrijver koeriersdiensten rond Brussel doet, pleegt Stéphane aanslagen op bruggen en spoorlijnen in de Ardennen. Na de oorlog gaat de vriend op zoek naar de toedracht van de moord op Stéphane. Hij komt terecht bij de daarvoor verantwoordelijke, de nazi-officier Shadow die in een Brusselse cel op zijn executie wacht. In een aantal beklemmende, bijna surrealistische gesprekken maakt deze oorlogsmisdadiger hem duidelijk hoezeer Stéphane en hij aan elkaar gewaagd waren, maar dan aan weerszijden van de grens van goed en kwaad. Van Shadow gaat zelfs dan, veroordeeld en staande voor het einde van zijn leven, zo’n beklemmende kracht uit dat de schrijver aan de doodse kilte van diens blik nauwelijks weet te ontkomen.

Geleidelijk raakt in de naoorlogse jaren het verleden op de achtergrond. De beslommeringen van alledag – gezin, loopbaan, faillissement – richten de blik naar voren. In 1980 echter – het jaar waarin het boek zich afspeelt – keert de herinnering aan de oorlog terug. Oog in oog met de ziekte van zijn schoondochter en in toenemende mate bewust van eigen sterfelijkheid, gaat de ik na wat hem met Stéphane verbindt. Èn wat hem in Shadow fascineert.

De figuren van Stéphane en Shadow worden door Bauchau zo getekend dat ze bijna mythische proportie krijgen. Shadow als verpersoonlijking van het kwade, de koning van de nacht. ‘De duivel zonder wie er geen gebeurtenissen zouden zijn’. Een man waarvoor zelfs Hitler bang is. En Stéphane als degene die licht zendt. De mens die het goede doet. De man die de weifelende intellectueel Bauchau voorgaat op de rotsen, de rotsen van de Ardennen, maar ook die van het leven. De verzetsheld die de nazi’s steeds één stap voor is, zelfs tot in de dood toe.

Bauchau is behalve schrijver ook psychoanalyticus. Dit is merkbaar in de manier waarop hij psychoanalytische en religieuze elementen verwerkt in de typering van Stéphane en Shadow. De licht-donker symboliek is er een voorbeeld van. Maar ook de manier waarop Stéphane getekend wordt in bijna bijbelse termen, met name in zijn dood die je ook als een wederopstanding kunt interpreteren. Af en toe herinnert de beschrijving van Stéphane aan de figuur van Sebastiaan uit Nijhoff’s gedicht ‘Het veer’. Maar waar Nijhoff Sebastiaan beschrijft als iemand die ‘begeerd had naar de geest’, is Stéphane de door Sebastiaan met spijt verlangde voluit aardse, lichamelijke gestalte: ‘het wonderbaarlijk lichaam dat in de tijd hem gans bewoonde’.

Het knappe van ‘Maalstroom’is dat Bauchau mythische, religieuze motieven weet te verbinden met de ‘banale’ werkelijkheid van alle dag. Tegenover de bijna bovenmenselijke gestalten van Stéphane en Shadow staan Paule en de schrijver die ieder op eigen manier tastend door het leven gaan. Er is de deprimerende werkelijkheid van de dagelijkse tocht met bus en metro naar het ziekenhuis. Er is het vuil en de drek op straat. Het verveloze ziekenhuis. De valse hoop rond het ziekbed.

Zo wordt het boek tot een meditatie over leven en dood, goed en kwaad. Maar niet in manicheïstische zin. Daarvoor is Bauchau een te goede romanschrijver. Juist het door elkaar heen lopen van onze motieven, gedachten en daden maken het weefsel van het boek uit. Het lijkt erop dat Bauchau het leven interpreteert als een onbarmhartig spel van licht en donker op een rotswand, als de hortende en stotende, niet aflatende files op de boulevard periphérique. Maar dan opeens duikt in een flits de gestalte van Stéphane op. De glimlach op zijn gezicht als na een moeilijke bergtocht de top wordt bereikt. De duik in de vrijheid waarmee hij Shadow te slim af is. En er is de soms woordenloze communicatie aan het ziekbed als de ik en Paule elkaar aankijken.

De vriendschap blijkt uiteindelijk in dit schijnbaar pessimistische boek het dragende, hoopvolle element. De vriendschap van de schrijver met Stéphane. Die van de schoonvader met zijn schoondochter. Vriendschap als het op elkaar aan kunnen. Als het stilzwijgend delen met elkaar. Ik moest daarbij af en toe denken aan de vriendschap van Montaigne en De la Boétie, zoals zo fijnzinnig beschreven door de psycholoog Jan Fentener van Vlissingen in zijn ‘Duet en duel’.

Bij de begrafenis van Paule leest de ik, de schrijver van ‘Maalstroom’, de passage uit I Koningen waarin gezegd wordt dat God in de stilte voorbijgaat. Temidden van het lawaai van de stad en de onophoudelijke rondweg van het dagelijks bestaan vormen die woorden een plek van rust waarin de schrijver, althans even, toeven kan.

We mogen Bauchau dankbaar zijn dat hij ons zo indringend meevoert op zijn maalstroom die in veel opzichten ook de onze is.

Jan Hovy

Henri Bauchau, Maalstroom, Meulenhoff/Manteau 2009

Auteur is oud-directeur van de Openbare Bibliotheek in Arnhem