De gemeenschap van de Geest: Hartenklop van een Christelijke dogmatiek

logoIdW

DE GEMEENSCHAP VAN DE GEEST: HARTENKLOP VAN EEN CHRISTELIJ-KE DOGMATIEK

12: De Heilige Geest die levend maakt

Helder en duidelijk

Toen ik in de jaren tachtig in Leiden theologie studeerde, werd lesgegeven uit Berkhofs Christelijk Geloof. De bestudering daarvan voldeed aan mijn behoefte om vanuit een totaalvisie naar de verschillende dogmatische deelonderwerpen te kijken, een overzicht van relevante klassieke bronnen en klassieke auteurs te krijgen en recente literatuur besproken te zien. Pas daarna heb ik oog gekregen voor auteurs die bewust geen overzichtswerk wilden bieden, elke suggestie van een systeem lieten varen en toch ook een overrompelende indruk konden maken.

Ik ben er echter nog steeds van overtuigd dat een beginnende student recht heeft op een helder overzichtswerk, waaruit ook een duidelijke visie spreekt. Met de Christelijke dogmatiek van Van den Brink en Van der Kooi is zo’n boek gegeven en ik vind absoluut dat dit boek als startpunt en referentiepunt in het dogmatiekonderwijs van bachelor- en masterfase gebruikt moet worden in de komende jaren.

Hartenklop

In mijn kritiek wil ik niet noemen wie en wat de auteurs allemaal niet aan bod laten komen. Ik kijk liever naar wat het boek wel te bieden heeft. Ik beschouw het derde hoofdstuk, over de triniteitsleer, als het ‘hoofd’ van het lichaam van deze dogmatiek, in die zin dat in dat hoofdstuk de ratio van de opbouw en benadering van de stof gegeven is: alles wordt benaderd vanuit de drieslag van Vader, Zoon en Heilige Geest. Dat is de ratio van het boek; maar daarnaast is er ook nog een kloppend hart in dit lichaam te onderscheiden, de passie waardoor de auteurs tot het doorvoeren van hun trinitarische opzet komen. Dat hart vind ik in het hoofdstuk van de prolegomena, net voordat de auteurs hun trini-tarische troeven gaan blootleggen:

“Hoe dan ook: nog altijd maakt Jezus zelf uiteindelijk het verschil… De kerk bidt daarom ook in Jezus’ naam en noemt hem middelaar. Wat dit laatste inhoudt, komt ons heel direct voor ogen te staan in de gebedspraktijk van Jezus. In de acte van Jezus’ gebed voltrekt zich de unieke gemeenschap tussen Jezus en zijn Vader … Maar in het bekende gebed dat begint met de woorden ‘onze Vader’ nodigt Jezus ook zijn volgelingen uit om in die gemeenschap te delen … Wanneer de kerk in navolging en opdracht van Jezus het Onze Vader bidt, betreedt ze dus deze door de Geest in de intieme omgang tussen Jezus en de Vader gecreëerde ruimte … De toegangsweg bij uitstek tot het geloof is de nieuwe gemeenschap die, uitgaande van de Vader, de Zoon in de kracht van de Geest voor ons geopend heeft.” (p. 80)

Twee teksten zijn de leidraad van de Christelijke dogmatiek: de Apostolische geloofsbelijdenis met zijn trinitarische structuur en het Onze Vader met zijn innige gemeenschap met God. In het gebed krijgt de innige gemeenschap gestalte die tussen Vader en Zoon bestaat en in de kracht van de Geest ook voor mensen wordt opengelegd.

Deze hartenklop wil ik beamen en de theologische uitwerking ervan intrigeert me. Wanneer ik vervolgens kritiek heb op het boek, dan is het dat ik de consequenties van die hartenklop meer naar voren had willen zien komen. Dat brengt me tot drie punten.

#1: Christus en de Geest

In de Christelijke dogmatiek staat Christus centraal. Hij legt het heilswerk van God open voor de mens. Heel paragraaf 10.1 is gewijd aan de ‘centrale betekenis van Jezus’ persoon en werk in het christelijk geloof’. De vraag komt dan op of je dat in de opzet van een dogmatiek niet zou moeten vertalen door het christologisch licht van meet af aan over alle onderwerpen van de dogmatiek te laten schijnen, zoals Karl Barth dat deed. Dat is duidelijk een keuze die de auteurs niet maken met hun trinitarische benadering. Bij hen staat de christologie klassiek in het midden – ook cen-traal, zou je kunnen tegenwerpen. Maar deze volgorde heeft het probleem dat alles wat aan de christologie voorafgaat als een soort opmaat ernaartoe beschouwd kan worden: Godsleer, openbaring, schepping, mensleer, zondeleer, Israël… Ze vormen toch meer dan de onderbouw van een heilspedagogiek. Maar hoe maak je dat duidelijk wanneer je vasthoudt aan het klassieke stramien van een dogmatiek, waarin de genoemde loci aan de christologie voorafgaan?

De auteurs erkennen dat Godsleer en Israël eigenlijk binnen de christologie tot behandeling zouden moeten komen, maar kiezen daar uiteindelijk niet voor, met de mager beargumenteerde stelling: ‘Naar ons inzicht heeft het geen zin om beide schema’s [namelijk een heilshistorisch schema met een centrale christologie en een trinitarisch kader, TLH] geheel met elkaar te willen verzoenen of in één beeld te willen onderbrengen’ (p. 391). Maar op zo’n manier wordt dogmatiek tot het dogmenhistorisch verzamelen van inzichten en meningen in een puntsgewijze opsomming met een voorzichtige afweging aan het slot van ieder hoofdstuk. Dat is ook niet wat de auteurs voor ogen staat en hun dogmatische insteek verdraagt ook meer en consequentere systematiek dan dat.

Paradoxaal als het klinkt, zou ik willen stellen: om Christus in het christelijk geloof centraal te stellen moet je in de geloofsleer de pneumatologie voorop zetten. Dat was ook het gevoelen van de latere Karl Barth, die dat zelf overigens niet meer heeft uitgewerkt. Zo’n pneumatologische insteek laat zich begrijpen. De voorgestelde theologie van onze auteurs wil het niet hebben over God als zodanig maar alles bezien vanuit het heilswerk van God. Maar over dat heilswerk van God kun je ook niet sec spreken, maar alleen in betrekking tot wat dat heil doet aan mensen. En dan kom je uit bij de pneumatologie, omdat in de kracht van de Geest het heilswerk van de nieuwe gemeenschap aan mensen gegeven wordt.

De auteurs erkennen dat bij het begin van hun hoofdstuk over de Heilige Geest (hoofdstuk 12), wanneer ze schrijven: ‘De Heilige Geest zou dan ook heel goed de noemer kunnen zijn waaronder het geheel van de theologie behandeld kan worden…’ (p. 446). Maar vervolgens gebeurt er niets met die constatering! Dat blijft voor mij echt een systema-tisch manco. Als de Heilige Geest als kenbron en heilsmiddel consequenter doordacht was, waren openbaringsleer en Bijbel (resp. hoofdstuk 5 en 13) dichter bij elkaar uitgekomen en had het boek er anders uitgezien.

#2: Gemeenschap

Jezus heeft voor ons in de kracht van de Geest de weg gebaand tot een nieuwe gemeenschap met God. Wanneer dat de hartenklop van het boek is, dan begrijp ik niet dat de auteurs zo voorzichtig omgaan met het begrip participatie. ‘De Geest rust niet voordat de menselijke persoon in Gods toewending daadwerkelijk betrokken raakt en antwoordt’ (p. 459) beamen ze, maar vervolgens komen er allerlei passages waarin de participatiegedachte met de grootste behoedzaamheid wordt aangevat en eigenlijk wordt afgewezen: in de kerkleer (p. 520), later in de heiligingsleer (p. 615) en uiteindelijk in de eschatologie (p. 675-676).

Steeds moeten de auteurs erkennen dat hun behandeling uitloopt op de notie participatie. Maar steeds weer weten ze ook een beweging te maken om van dit schimmige terrein, waar activiteit en passiviteit van de mens samensmelten en het onderscheid tussen God en mens in een theiosis wegvalt, zich af te wenden en uit te komen bij de voor hen meer vertrouwde notie van een verbond.

Hoe het ‘God alles in allen’ zich echter verhoudt tot onderscheiden verbondspartners blijft voor mij een vraag. Het is zeer bevreemdend om een gedeelte als Openbaring 21 in een paragraaf over het verbond tegen te komen (p. 676), terwijl het deelhebben aan Gods heerlijkheid van de betreffende Bijbelregels afspat en de notie verbond in Openba-ring geen rol speelt.

#3: De verlossing van de wereld

De deelname aan de heilsgemeenschap is de focus van deze dogmatiek. De vraag is vervolgens voor wie of wat die heilsgemeenschap is. Bij die vraag begaan de auteurs een traditioneel pad: ze zetten in bij de individuele heiliging, bespreken vervolgens de kerkelijke gemeenschap en eindigen bij geschiedenis en cultuur van de wereld. Die volgorde is betwistbaar. De auteurs erkennen dat zowel het Apostolicum (gemeenschap, individu, eschaton; p. 480) als het Onze Vader (Koninkrijk en wereld vóór de individuele nood; p. 639) een andere focus hebben, maar werken de consequenties daarvan vervolgens niet uit.

Wanneer het heilswerk van Christus erin bestaat dat hij als lam van God de zonde van de wereld wegneemt (Johannes 1,29), dan is het duidelijk dat de Bijbel ons vormentaal geeft om Gods verlossing tot de wereld uit te laten strekken. Het eschaton betekent niet een uiteindelijke verlossing voor individuen in de wereld, maar een verlossing en oordeel die zich tot de wereld als zodanig uitstrekken. Wanneer je dat serieus neemt, moet je de heilsmiddelen van kerk, sacrament en ambt (hoofdstuk 14) en de vernieuwing van de mens (hoofdstuk 15), zoals die uit een pneumatologie voortvloeien, echter op een heel andere manier gaan invullen.

Met de Christelijke dogmatiek lees ik een spannend boek, dat op een gegeven moment echter terugschrikt voor zijn eigen consequenties en vervolgens zijn toevlucht neemt tot een vertrouwd dogmatisch stramien. De adembenemende (of juist Ademgevende) gemeenschap van de Geest had andere en radicalere sporen in het denken kunnen trekken. Maar een boek dat je als lezer op zulke sporen zet en daar ook zo veel materiaal bij biedt: dat is toch een geschenk?

Theo Hettema

Dr. Th. L. Hettema is docent aan het Seminarium van de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland, ge-vestigd bij de PThU te Amsterdam. E-mail: tlhettema@pthu.nl.