Het religiebegrip van Karl Barth

logo

 

Dr. J. M. Vlijm, Het religie-begrip van Karl Barth, 1956. Uitgeverij van Keulen N.V., Den Haag. Prijs f 9.80.

IN 1956 IS Ds. J. M. Vlijm aan de Vrije Universiteit te Amsterdam gepromoveerd op het onderwerp „het religie-begrip van Karl Barth”. Hij heeft in een helder betoog (Cap. I) laten zien hoe grote invloed de grootmeester der theologie heeft via Kraemer op de zendingsconferentie van Tambaram en op de hele discussie aangaande de verhouding van de openbaring in Jezus Christus en de niet-christelijke religies die volgde op Kraemers boek „The Christian Message in a non-christian world”. In de volgende hoofdstukken gaat schrijver dan in op het eigenlijke onderwerp, het religiebegrip bij Barth, behandeld in de kirchliche Dogmatik I, 2 en IV, l en in de Römerbrief. Het kernbegrip is de uitspraak van Barth dat de openbaring de „Aufhebung der Religion” is. Nu is het de vraag wat dit begrip „Aufhebung” inhoudt. Volgens Kraemer is dit uitsluitend negatief (dissolution, in zijn nieuwe boek annullment = ontbinding resp. vernietiging). Vlijm meent echter dat Barth religie ziet als een poging van de mens zichzelf te rechtvaardigen en te heiligen (blz. 62), als ongeloof, een rebellie tegenover God en toch erkent dat de mens in zijn religie niet van God los is gekomen, dat God de mens niet heeft losgelaten en dat die mens daarvan ook iets merkt (blz. 75, 80). De link is dan dat „Aufhebung” zowel negatieve als positieve aspecten heeft, nl. wegnemen en bewaren (177). Als dit zo is, kan men niet alleen de discontinuïteit tussen openbaring en religie naar voren brengen (blz. 57 w.).

HET BLIJFT m.i. de vraag of schrijver niet te veel invloed van Hegels dialectiek op de term „Aufhebung” van Barth veronderstelt en of de tegenstrijdigheid tussen I, 2 en IV, l wel zo groot is als Dr. Vlijm meent en niet met het wezen van de dialektische methode gegeven is. Schrijver erkent dat bij de voor de zending zo noodzakelijke bezinning op het begrip der religie, Barth’s stellingen, dat de openbaring in Jezus Christus sui generis is en dat de religie alleen op theologisch legitieme wijze vanuit de openbaring gezien en beoordeeld kan worden, van eminente betekenis zijn (blz. 172). Een — zij het late — hartelijke gelukwens aan de jonge doctor met de tot-standkoming van zijn knap en belangrijk boek!

W. F. GOLTERMAN

(In de Waagschaal, jaargang 13, nr. 18. 25 januari 1958)