Het bezoek

logoIdW

Schetsen uit de pastorie te Westmaas

In navolging van en gesprek met haar plaatselijke voorganger C.E. van Koetsveld (1807-1893) en zijn beroemde ‘Schetsen uit de pastorie te Mastland’ (1843) reflecteert Marijke van Selm op haar eigen start als predikant in de 21e eeuw. Schets zestien: het bezoek.

 

Oom Jan komt op bezoek. Helemaal uit Rotterdam. Eerst komt er een brief, op een mooie lentemorgen, waarna enkele dagen later de koets (de ‘char-à-bancs’) oom, tante, vijf kinderen, een tulband, flessen wijn en een voorraad afleggers die nicht buiten nog wel gebruiken kon uitspuwt.

Oom Jan is zoals dat heet een ééndimensionale man, welgesteld en zelfvoldaan. Roomsgezinden noemt hij Jezuïten, Remonstranten vrijdenkers en Joden smousen en gauwdieven. Bij het aanbieden van de enorme zak tabak, die hij bij zijn bezoeken nooit vergeet mee te nemen, zegt hij: daar jongen, zoolang je nog rookt, verdient de dokter niet veel aan je. Maar hij maakt zich toch zorgen over de gezondheid van neef Cornelis: het zou toch recht jammer wezen als je hier aan ’t sukkelen raakte, zoo altijd zonder aanspraak onder die lompe boeren! En dan, aan zoo’n dorpslapper kunt ge uw corpus ook niet best wagen!

Zo’n man is oom Jan. En aangezien het lente is, en de belangstelling van onze goede stadsvrienden jaarlijks scheen te klimmen en te dalen met het klimmen van den zomergloed en het dalen van de winterzon, is het weer eens tijd voor een bezoekje aan neef in de periferie.

Terwijl oom zijn wijsheden ventileert, ruïneren de kinderen de zorgvuldig onderhouden pastorietuin. Naast de vijf van oom en tante zijn dat er na vijf jaar Mastland inmiddels ook vier van de dominee en zijn vrouw. Nee, die ga ik even niet inkoppen.

Hoe dan ook, al halverwege de dag is Van Koetsveld dodelijk vermoeid door alle drukte, en heeft maar één verlangen, hij  – ware naar mijne kamer gegaan, om tenminste een uurtje het hoofd neder te leggen op mijn’ Trommius, door de oude studenten-pijekker bedekt!

Enige tijd later is de bezoeking dan toch voorbij. Oom rijdt niet graag in het donker, dus de char-à-bancs komt bijtijds weer voorrijden, en nadat hij met zijn gewone goedhartigheid zijn goede raad had meegedeeld, waarvan de hoofdinhoud was: opgeruimd zijn en weinig studeren, goed eten en drinken, zijn de merkwaardigheden van dezen dag afgeloopen. En herneemt het gewone leven zijn loop: indien ik niet weder word opgebeurd en geen’ goeden raad meer ontvang, hoop ik aanstaanden Zondag voor mijne gemeente op te treden.

Voor ik iets vertel over de dominee en haar privéleven (want over de combinatie van die twee gaat dit verhaal van collega Van Koetsveld) eerst even over die pastorie. Daar is namelijk iets mee, met die Pastorie van Mastland. Van Koetsveld schrijft over zijn keurig onderhouden tuin met het theekoepeltje. Over de direct aan die tuin grenzende Binnenmaas schrijft hij nergens. Dat vind ik dus al niet kunnen, zó wonen, in de strenge winters die in die tijden schering en inslag zijn zó het ijs op kunnen stappen en ’s zomers altijd het water beschikbaar voor een frisse ochtendduik, en er dan niets over schrijven en dus waarschijnlijk geen gebruik van maken. Terwijl hij het zó goed voor elkaar heeft! Want de Pastorie van Mastland die op de omslag van het gelijknamige boek prijkt, is een adembenemend pand op een lieflijke locatie, met net genoeg afstand tot de kerk om niet alles te zien en niet gezien te worden. Niet dat het nog uitmaakt: al in 1962 werd het monumentale pand door de financiële experts van de Hervormde Kerk verkocht, en woonde de dominee voortaan schuin ertegenover. Ik hou van financiële experts in de kerk. Ze zijn een geschenk uit de hemel.

Mijn pastorie, ook een heel fijn vrijstaand huis op ook een lieflijke locatie, met genoeg afstand tot de kerk om niet gezien te worden en niets te zien, is de voormalig gereformeerde, weer een andere, niet die van schuin tegenover. Vóór mijn komst is hij van boven tot onder gestript en helemaal gemoderniseerd onder leiding van een aantal bouwkundige experts uit de gemeente. Ik hou ook van bouwkundige experts in de kerk. In alle keuzes voor kleuren en stijlen werd ik door hen betrokken. Het resultaat is een heerlijk huis, waar ik echt gelukkig ben. En waar je, nu komt het, het gevoel hebt enorm te boffen – totdat je je bezoek meeneemt naar de Munnikenweg en aanwijst waar je verre voorganger woonde. Die dan niet eens schrijft hoe hij er net als ik van geniet om ’s zomers te zwemmen in de Binnenmaas en ’s winters niet kan wachten op de eerste nachtvorst, teneinde in zijn eigen achtertuin (!) de schaatsen aan te trekken.

Maar ach. Ik gun het hem. Zijn prachtige tuin, zijn theekoepeltje, zijn uitzicht. Vier kinderen in vijf jaar! Daar zou ik toch ook niet mee willen ruilen. Met niemand eigenlijk. Want ik vind echt oprecht dat ik in heel veel opzichten bof, en dat geldt zeker voor dit huis en dit dorp als plek om te wonen.

Een aantal van mijn vrienden ervaren de serene rust hier dan ook als een weldadige, retraite-waardige afwisseling met, bijvoorbeeld, de Lombokstraat in Amsterdam-Oost. Ik heb heel geregeld logé-s en bezoek. Het was één van de dingen waarover ik me enigszins zorgen maakte toen ik hier kwam wonen: hoe zal dat gaan, alleenstaande dominee in dit kleine dorp, hoeveel ruimte is er en hoeveel vrijheid ga ik ervaren? Nu, na bijna drie jaar, moet ik concluderen dat de zorgen totaal overbodig waren. Ik had me voorgenomen nooit iets toe te lichten over de vrienden waarmee ik gezien wordt, noch hen voor te stellen mocht ik gemeenteleden tegenkomen, en dat heb ik ook consequent volgehouden. Maar daar staat tegenover dat er ook nooit iets gevráágd wordt, en zelfs geen toespeling gemaakt. En voor zover mijn bezoek al onderwerp van gesprek zou zijn, merk ik daar helemaal niets van. – Het kan zijn dat het mij ontgaat, maar ik geloof toch dat ik mag vaststellen dat iedereen begrijpt dat ik niet alleen dominee ben geworden, maar ook Marijke ben gebleven.

Dat van dat uitleggen, dat is trouwens niet helemaal waar. Ik heb recent iets uitgelegd. En er was ook een toespeling.

Dat kwam zo. Ik was onderweg met Bert, die eruit ziet als een ouwe hippie. Hij heeft een bijbehorende bus, een oranje gedeukte VW waar al twee keer een nieuwe motor in is gezet omdat hij zo aan de bus gehecht is dat hij geen andere wil. Hij kwam een nachtje logeren en zou daarna mijn jongste zoon meenemen, die weer bij hem zou logeren. We gingen die zondag met hond Scooby wandelen in natuurgebied Strijensas, niet te dicht bij huis want ik had vakantie en geen zin om gemeenteleden tegen te komen. Onderweg reden we langs het huis van Wilmer, onze voorzitter, en ik zag dat de julistorm een van de enorme treurwilgen in zijn tuin had omgeslagen. Een ravage! En Wilmer was op vakantie, wist ik, of zou hij niet dit weekend terugkomen? In ieder geval, ik had met hem te doen. Op de terugweg vroeg ik Bert langzaam te rijden zodat ik nog eens goed naar de tuin kon kijken, en laat ik nu verderop nét Wilmer met zijn gezin bij hun vrienden, ook gemeenteleden, vandaan tegen de dijk omhoog zien lopen, de weg op. Stop even, riep ik in een opwelling tegen Bert. Het gezelschap zag een oranje gedeukte bus voor zijn neus stoppen, met een hippie achter het stuur en een grote zonnebril ernaast, waarachter – toen het raampje piepend en knarsend werd opengedraaid – opeens de dominee tevoorschijn kwam, die ook nog eens een raar spalkje aan haar vinger bleek te hebben. Terwijl ik uit het raam hing en mijn medeleven betuigde met de boom in Wilmers tuin besefte ik opeens dat ik niet had moeten stoppen. De kinderen, zes in totaal, keken met grote ogen en open monden naar Bert en de bus en het spalkje, één van de ouders riep: ‘Hebben wij nu een primeur?’ en de treurwilg wilde maar geen gespreksonderwerp worden. Nou, we gaan maar weer hoor, zei ik, de groeten. Later, toen mijn vakantie alweer voorbij was en ik na de zondagse dienst eerst het spalkje aan mijn pink had toegelicht (ik had inmiddels al te vaak moeten uitleggen dat ik even geen rechterhand meer geef) heb ik aansluitend aan de desbetreffenden ook maar even verteld dat Bert een vriendin heeft. Een hele leuke. Met prachtig rood haar dat mooi bij de bus kleurt.

Zo gaat het dan. En indien ik niet weder word opgebeurd en geen’ goeden raad meer ontvang, hoop ik aanstaanden Zondag voor mijne gemeente op te treden.

Marijke van Selm