Het beeld van God (m/v) – en de postmoderne single?

logo-idW-oud

 

HET BEELD VAN GOD (M/V) – en de postmoderne single?

Dat veel mensen tegenwoordig wat minder kennis hebben van de traditie van het christendom kan soms ook voorde-lig uitpakken. Zo zijn er nog maar zeer weinig mensen (meestal mensen die menen de juiste christelijke traditie te representeren) die steevast blijven volhouden dat de adam in het eerste scheppingsbericht toch de Adam van Eva moet zijn geweest en dat Eva er pas in het tweede scheppingsbericht bijkomt. Dat kun je toch al in een oogopslag zien als je kijkt naar de beroemde schilderijen van Michelangelo?

Maar gelukkig, het proces van erosie van onder meer de christelijke traditie heeft naast veel behartenswaardige din-gen ook soortgelijke interpretaties doen verbleken. Als je met open ogen kijkt naar de tekst uit Gen. 1 kun je ontdek-ken, dat met adam de mens als een wezen uit aarde bedoeld is, en dat die mens verder als een duaal wordt bekeken. Dit laatste heeft onder meer de al wat oudere Karl Barth in zijn uitleg van Gen. 1-3 ertoe gebracht, om nu juist in de differentiële structuur van het mens zijn datgene te zien wat het uitmaakt om geschapen te zijn als beeld van God: het enige waarin God en mens op elkaar lijken is het feit dat ze gedifferentieerde wezens zijn die het met zichzelf eens willen worden en dus in een voortdurend discussieproces met elkaar staan. Niet voor niets wordt God aan het begin van de bijbel niet als een eenzame God, maar een wezen dat van zich zelf spreekt in een meervoud voorgesteld: laat Ons mensen maken. Aan de hand van deze analogia relationis worden dus niet (de kwaliteiten van) God en mens als zodanig met elkaar vergeleken, maar het verschil dat er is tussen mensen met het verschil dat er kennelijk is in God zelf. Zo gezien kan de seksuele differentie gezien worden als een herhaling van de goddelijke levensvorm en is de mens van begin af aan gedacht als een tweezaam en communicatief wezen dat juist door zijn tweezaamheid gekwali-ficeerd is tot partner in Gods verbond. Dat met dit verhaal noch een hiërarchie in God zelf, noch een hiërarchie tussen mensen kan worden beargumenteerd hebben vóór Karl Barth – en Dietrich Bonhoeffer, aan wiens Schöpfung und Fall Barth het idee van een analogia relationis ontleend heeft – al diverse feministen gezien.

Tegen de dominante christelijke traditie in hebben vrouwen als Elisabeth Cady Stanton (1815-1902) of Sarah Grimké (1792-1873) in hun 19-eeuwse noordamerikaanse context met de visie van Gen. 1 voor ogen niet alleen voor gelijke rechten voor vrouwen maar tevens voor gelijke rechten voor zwarten gevochten. Sarah Grimké ziet zichzelf er zelfs als een vrouwelijke Maarten Luther voor staan als ze in toespeling op de aan hem toegeschreven beroemde zin kan zeggen “Here then I plant myself. God created us equal (…) and to him alone is woman bound to be in subjection…”. And Elisabeth Cady Stanton, uitgeefster van de beroemde Woman’s Bible, voegt er nog aan toe, dat het goddelijke meervoud vanuit de logica van de tekst (mannelijk en vrouwelijk!) gezien toch minder als een toespeling op de traditi-onele triniteit van Vader-Zoon-Geest en meer als een alternatieve triniteit van een Hemelse Moeder en Vader en een Hemelse Zoon zou moeten worden opgevat. Weliswaar geen analogia relationis, maar niet onlogisch gedacht!

Maar ook Barth heeft de denkvorm van de analogia relationis niet consequent volgehouden. De differentie in God zelf en de herhaling ervan als differentie tussen mensen wijst volgens Barths verbondstheologische aanzet namelijk onder meer vooruit naar een volgende herhaling, naar de ware mens Jezus Christus. Deze wil zich als eenzaam mens enigen met zijn gemeente. Zoals de oude Adam pas samen met zijn (!) vrouw beeld van God is, zo is Christus pas samen met zijn gemeente de nieuwe Adam. Niet de mannelijkheid van de twee Adams vormt het vergelijkingspunkt, maar het gedifferentieerde bestaan en het gerelateerd zijn aan een ander. Zo ver, zo goed. Het probleem begint in mijn ogen ook pas echt als hij nader nadenkt over de precieze aard van de differentiële structuur. Barth doet dat met behulp van het tweede scheppingsbericht, dat hij wederom met 1 Kor. 11: 7 in zijn hoofd uitlegt. Zoals wellicht bekend meent hij in zijn exegese van Gen. 2: 18-25 dat de tweezaamheid van man en vrouw nader omschreven dient te worden als een op zich nog onschuldige “ongelijke tweeheid” die dan wordt toegespitst op een “suprematie van de man” – ischah zou immers grammaticaal afgeleid zijn van isch – en vervolgens weer gerelativeerd tot een “relatieve suprematie van de man”. Het vergelijkingspunt tussen God en mens (m/v) is dus niet meer de differentiële structuur als zodanig, maar toch een bepaalde hiërarchisering van het verschil.

Om te beginnen kun je dit soort exegeses natuurlijk tegenspreken: Als je de Adam uit het tweede scheppingsbericht niet als een man namens Adam maar als een mens uit aarde beschouwd, kom je er snel achter dat eerst de vrouw (ischah) wordt geschapen en pas daarna sprake is van een man (isch). Dat past dan ook veel beter bij de algehele structuur van de twee scheppingsberichten, die je immers als een ook voor Barth tegendraadse verkiezing zou kunnen beshouwen: Zoals de adam uit de adamah wordt verkozen (Gen 2: 7), zo wordt nu de ischa uit de adam gekozen en pas dan heb je naast een vrouw ook een man (Gen. 2: 22). Barth kon dat alleen niet zien vanwege zijn bij-bels-theologische blik. Die brengt hem tot een zekere verbondstheologische fixatie van de rollen: Terwijl de man met God of Jezus Christus wordt vergeleken, word de vrouw met het volk Israël of met de gemeente vergeleken. Die een-zijdige fixatie lijkt op een terugval in de analogia entis die Barth toch nu juist door de denkfigur van de analogia relati-onis wilde uitschakelen. Alleen een partij (m) heef het voor het kiezen.

Maar laat ik dat even laten rusten! Theologisch is de strijd vast al lang gestreden, wat niet wegneemt dat de uitvoering van de wel of niet theologisch gewonnen inzichten over de precieze aard van de verhoudingen tussen de seksen nog steeds een dagelijkse strijd is. Met als een van de resultaten (?) de postmoderne single (m/v) – volgens de statistie-ken een van de hardst groeiende bevolkingsgroepen. Deze single heeft het op het gebied van de seksestrijd welis-waar niet rustig, maar wel wat rustiger. Haalt hij/zij voor zoverre hij/zij theologisch is geïnteresseerd ten overstaan van zo veel gelijke, tweezame en/of hiërarchische relaties zijn schouders op en voelt zich gezien zijn singlebestaan verder geen beeld meer van God? Of voelt zij/hij alweer dat lichte onbehagen zoals meestal, als het gaat over het man-vrouw-vraagstuk en/of vindt zij/hij sowieso, dat het onvoldoende is om hooguit in de vorm van een relatie bij de zaak te worden betrokken? Of zou zij speciaal in het geval van Barth netjes op datgene wijzen dat zich aan diens blik heeft onttrokken, dat hij namelijk nergens Gal. 3: 28v. bij zijn gedachten betrekt? Daar wordt er namelijk onder meer van gesproken dat er juist geen ‘mannelijk en vrouwelijk’ is in Jezus Christus!

Met of zonder verbondstheologie à la Barth: als het in kerk en (meestal ook de feministische) theologie gaat over het beeld van God, staat de postmoderne single (m/v) er toch wat eenzaam voor. Hij/zij moet als beeld van God als het ware nog theologisch worden uitgevonden. Natuurlijk hebben én de aangehaalde feministes én Karl Barth er reeds op gewezen dat de met het beeld-van-God-zijn bedoelde of gegeven relatie toch altijd meer is dan een persoonlijke le-vensvorm en/of huwelijks-relatie, namelijk een levensvorm die ook de maatschappelijke en culturele relatie tussen de seksen als zodanig betreft. Maar toch: waar is er theologisch een eigen ruimte voor zijn of haar single-bestaan als zodanig, en waar wordt dit bestaan dus eens niet als een manco (of een herinnering, of een belofte) gewaardeerd? Ik vind die kwestie werkelijk eens een eigentijdse uitdaging voor kerk en theologie. Veel materiaal om eens iets te doen aan het imago van de postmoderne single (m/v) heb ik helaas nog niet gevonden. Maar wel wat:

Als Bonhoeffer in Schöpfung und Fall spreekt over de mens als beeld van God legt hij de nadruk behalve op het vrij-zijn-voor-de-ander ook op het niet te reduceren twee-zijn van de mensen als beeld van God. En als hij spreekt over Adam en Eva benadrukt hij (veel sterker dan Barth) dat hun twee-eenheid nooit hun enkel-zijn als schepsels kan opheffen. Het enkel-zijn van de mens wordt ook bij de val benadrukt: weliswaar vallen Adam en Eva samen uit de twee-eenheid, maar toch dragen ze iedereen geheel alleen de schuld. Bonhoeffer kan daarnaast zelfs spreken van een doorgaande lijn van eenzaamheid, ja, hij begint zelfs aan een theologie van de eenzaamheid: De eerste mens is volgens hem alleen in de verwachting van de andere mens. Christus was ook alleen, omdat hij alleen de andere mens liefheeft. En wij zijn ook alleen omdat we de andere mens hebben gehaat. Nu ja! Maar de nadruk op het alleen-zijn in combinatie met het verantwoordelijk-zijn voor de ander lijkt me wel een mogelijk aanknopingspunt. Behalve van Christus als de – eenzame – nieuwe Adam weet Bonhoeffer ook van een nieuwe Eva: zoals Eva het ene begin is, zo is Maria het tweede begin. Ook al doet hij daar niets mee, hij heeft ze wel allebei op het oog.

Op zoek naar inspirerende literatuur kwam ik een toespraak van Sojourner Truth (1797-1833) tegen, een zwarte vrouw die in 1828 kon ontsnappen aan de slavernij. In 1851 sprak zij een korte maar krachtige rede uit op een conferentie voor burgerrechten voor vrouwen (wit/zwart), getiteld Ain’t I A Woman? Truth geeft zich hierin een plaats in een vrouwelijke lijn van sterke vrouwen die op zich zelf staan, dat wil zeggen wel in relatie tot God en onder elkaar: Tegen een “little man in black”, die tegen vrouwenrechten is omdat Christus een man was, zet ze toch wel overtuigend de lijn van Maria: “Where did your Christ come from? From God and a woman! Man had nothing to do with Him.” En in de lijn van Eva voegt ze er daadkrachtig en met haast christologische implicaties trots aan toe: “If the first woman God ever made was strong enough to turn the world upside down all alone, these women together ought to be able to turn it back and get right side up again!”

Welnu! Laat ik deze lang geleden gedachten (m/v) eens In de Waagschaal laten wegen: als een opstapje voor het in mijn ogen al te lang uitgestelde opvullen van een manco.

Susanne Hennecke