Helder en bewogen

logoIdW

 

HELDER EN BEWOGEN

Wie was Jezus van Nazaret? is een andere vraag dan: Wie is Jezus Christus? De eerste vraag kun je ook buiten de kerk stellen maar de tweede stel je in de kerk. Eginhard Meijering is in zijn jongste boek met beide vragen bezig. Zelf belijdt hij het geloof in Jezus Christus: hij spreekt met eerbied over de Geloofsbelijdenis van Nicea. Niet dat hij be-weert dat iedere christen die zonder meer moet onderschrijven; daarvoor weet hij veel te goed dat het dogma een menselijke poging is om te zeggen waar het op aankomt. Maar hij zegt wel dat hij liever niet kerkt in gemeenten waar de drie-enige God niet meer genoemd wordt aan het einde van de dienst.

Als je ernst maakt met de eerste vraag kom je tot historisch onderzoek. Resoluut stelt Meijering: we geloven niet in X Christus, maar in Jezus Christus, en Jezus was een Jood die in de eerste eeuw geleefd heeft. Vandaar: historisch onderzoek. Wat betekent Mensenzoon, heeft Jezus zichzelf als de Messias gezien, wat bedoelt hij met de Zoon van God? Je mag ook proberen onderscheid te maken tussen wat hij zelf gezegd heeft en wat hem later door de evange-listen in de mond is gelegd. Meijering noemt ook de mogelijkheid dat Jezus helemaal niet geleefd heeft. Een zeer kritisch onderzoeker van het NT heeft gezegd dat het de moeite niet waard is deze opvatting te bestrijden. Meijering sluit zich bij hem aan. Toch denkt hij dan nog verder door. Als iemand hem zou zeggen dat hij uit angst zijn geloof te verliezen ervan uitgaat dat Jezus wel geleefd heeft zou hij daarop alleen maar kunnen antwoorden: ‘als Jezus niet heeft bestaan, dan zou het christelijk geloof inderdaad vervallen, zoals het ook vervalt als we in een schijnwereld blij-ken te leven en we zelf dus eigenlijk ook helemaal niet bestaan’(36). Geloof is een geschenk van God en historisch onderzoek brengt je niet tot geloof. Maar het kan je wel helpen je geloof beter te begrijpen.

Om te laten zien hoe Meijering te werk gaat loop ik nu het vierde hoofdstuk van zijn boek ‘Jezus gestorven voor onze zonden’ door. Hij begint met Paulus in I Kor. 15,3 aan te halen ‘Christus is voor onze zonden gestorven’ (‘naar de Schriften’ laat hij weg). Paulus zegt er uitdrukkelijk bij dat hij overlevert wat anderen vóór hem al hebben gezegd en dat geeft deze woorden groot gezag. Maar was Jezus zelf deze overtuiging ook toegedaan? Het is best mogelijk dat hij geloofde dat hem aangedaan zou worden wat al zoveel profeten voor hem was aangedaan. Hij heeft dit lot willen ondergaan maar dat hoeft nog helemaal niet te betekenen dat hij zijn dood heilsbetekenis toekende.

In de evangeliën zijn teksten te vinden waarin Jezus zijn kruisdood en zijn opstanding voorspelt. Het is niet onredelijk aan te nemen dat deze woorden hem na de opstanding in de mond zijn gelegd maar ook dan zeggen ze nog niets over de heilsbetekenis van deze woorden. Hoe is het verder met Marcus 10,45 waar Jezus zegt dat hij gekomen is om zijn leven te geven als een losprijs voor velen? En hoe met Marcus 14,24, waar Jezus bij de instelling van het avondmaal zegt dat de wijn het bloed van zijn verbond is dat voor velen vergoten wordt? In beide teksten spreekt Jezus over zijn handelen voor anderen, maar daarmee hoeft hij nog helemaal niet te zeggen dat hij zijn dood als een zoenoffer voor andere mensen ziet.

Zoals Meijering in heel dit boek doet, begint hij met de meest kritische hypothese, maar dan gooit hij het in dit hoofd-stuk over een andere boeg: laten we eerst maar eens nagaan wat mensen voor een ander kunnen doen. Wij mensen kunnen wel solidair met elkaar zijn, bijvoorbeeld een rekening betalen van iemand die geen geld meer heeft. Is Jezus nu het grote voorbeeld van menselijke solidariteit? Zo wordt Jezus wel eens voorgesteld maar dan verlies je uit het oog dat hij helemaal op God gericht was en dat hij andere mensen daarbij wilde betrekken.

Dan komt Meijering weer terug op wat Paulus in I Kor. 15,3 zegt. Paulus heeft dat breed uitgewerkt en zegt in II Kor. 5,21a: God heeft hem die de zonde niet kende voor ons één gemaakt met de zonde, zodat wij door hem rechtvaardig worden voor God. In deze woorden ondergaat Christus iets dat wij zouden moeten ondergaan maar dankzij Christus niet meer hoeven te ondergaan. Dat is een troostrijke gedachte voor mensen die zich bedreigd voelen door de straf van God voor onze zonde. Maar veel van onze tijdgenoten voelen zich helemaal niet bedreigd en kunnen daarom Paulus niet volgen. Bovendien roept de toorn van God weerstand bij hen op. Meijering zegt: ‘we mogen ons toch wel realiseren dat liefde een even menselijk gevoel is als toorn. Als we belijden dat God ons liefheeft, bedoelen we dan een bewogen gerichtheid van God op ons in liefde? Waarom zou die bewogenheid er niet zijn als wij ons voor Gods liefde afsluiten en wegen gaan, die God ons juist niet wijst?’ (78).

Wanneer wij moeite hebben met de verzoening mogen we ons wel eens afvragen of we nog van onszelf schrikken voor het aangezicht van de heilige God. Dan laat Meijering woorden volgen die zeer bewogen zijn: ‘Voelen we ons wellicht hoogstens nog schuldig voor het feit dat we dikwijls achterblijven bij onze levensidealen en niet in die mate het goede doen als wij vinden dat we moeten doen? Dan schrikken we alleen van het feit dat we nog niet goed ge-noeg zijn. Kunnen we schrikken van het feit dat we tot het inzicht moeten komen dat onze levensidealen niet deugen, dat het goede dat we meenden na te streven helemaal niet goed blijkt te zijn? Voelen we ons schuldig voor het feit dat wij kennelijk niet weten wat goed en wat kwaad is – accepteren we dat als een tragische kant van het leven of ontkennen we dit tegen beter weten in?’(81).

Meijering houdt er rekening mee dat Jezus zijn dood niet zo gezien heeft als Paulus in I Kor.15,3. Maar hij laat zich wel in II Kor. 5, 19 door Paulus zeggen dat God in Christus de wereld met zich verzoende en dat wij mensen door Paulus opgeroepen worden ‘ons daarbij te laten betrekken. Voorwerp van verzoening is niet God, maar de mens en God neemt het initiatief tot die verzoening’(84).

Aan het eind van dit hoofdstuk verschijnen Athanasius en Anselmus nog ten tonele. In een van de laatste zinnen staat dat wie zelf verzoening nodig heeft mild wordt in zijn oordeel over mensen die met elkaar verzoend moeten worden.

Vraag

Bij mij kwamen wel vragen op bij het lezen van dit boek en ik noem er een, die voor mij het belangrijkste is. Die betreft Meijerings uitleg van Marcus 9,1: Ik verzeker jullie: sommigen die hier aanwezig zijn zullen niet sterven voordat ze de komst van het Koninkrijk van God in al zijn kracht hebben meegemaakt. Meijering zegt dat Jezus de komst van dat Koninkrijk waarschijnlijk op korte termijn heeft verwacht en dat hij zich daarin dan – historisch gezien – heeft vergist. Maar Jezus’ oproep tot bekering had alleen zijn volle kracht wanneer de komst van het Koninkrijk nabij was! (Meijering gebruikt het woord theologisch niet, maar dan zou hij theologisch gezien gelijk gehad hebben.)

Ik zou zeggen: het hangt er maar van af wat je onder het Koninkrijk verstaat. Ooit las ik een exegeet die opgewekt meedeelde dat Jezus’ woorden bij de verheerlijking op de berg in 9, 2-13 in vervulling zijn gegaan. Petrus, Johannes en Jakobus zouden dan die ‘sommigen’ zijn. Verder noteer ik dat bij Paulus in Rom. 14,17 en I Kor. 4,20 het Konink-rijk in het leven van alledag helemaal present is. Karl Barth zegt dat de discipelen bij de opstanding van Jezus door God met het Koninkrijk van God geconfronteerd zijn en dan is dat rijk: ‘die Geschichte Jesu Christi, sein Reden,Tun, Leiden und Sterben als des einen Gottes einen Sohns, als des Messias Israels und Heilands der Heiden, als des ei-nen Mittlers zwischen Gott und den Menschen, als dessen, in dessen Hingabe Gott die Welt liebte und in ihm, dem für sie Hingegebenen, liebt und lieben wird und in welchem er sie mit sich selbst versöhnte.’(Das christliche Leben, Zürich 1976, 429). Denkt Meijering bij de openbaring van Gods Koninkrijk uitsluitend aan de voleinding van de wereld van Matteüs 28,20?

Meijering brengt in dit boek veel ter sprake, bijvoorbeeld de wonderen en de Bergrede. Hij schrijft helder: je hoeft je nooit af te vragen wat hij eigenlijk bedoelt. Zo nu en dan komt er een bewogen passage tussendoor; een daarvan heb ik geciteerd. Aan het eind van elk hoofdstuk noemt hij vragen die het gebruik van zijn boek in een gesprekskring be-vorderen.

A.A. Spijkerboer

Eginhard Meijering, Wie is Jezus Christus? Een vrijzinnig orthodox antwoord, Kok Kampen 2010