God zelf – Over het lezen van de bijbel

logoIdW

 

GOD ZELF – Over het lezen van de bijbel

 

I
In mijn eerste NCSV-kamp werd ons door de leiding ietwat besmuikt een bijbeltje uitgereikt waar vervolgens niets mee werd gedaan; nu ja, de namen van de kampleiding werden er ingeschreven. Ik had al zo een bijbeltje, ontvangen bij het verlaten van de lagere school, alleen was deze rood en die groen.

De zomer daarop werd niet meer aan bijbeltjes gedaan, maar werd elke avond voorgelezen uit Zo moet het kunnen van Karel Eykman, over de ‘Tien Woorden’. Bij het tweede woord was het raak: ‘Hij heette Bob en had een gitaar.’ Het ging warempel over Bob Dylan, mijn geliefde zanger. Hoe zijn fans een idool van hem maakten en het niet van hem accepteerden dat hij liefdesliedjes ging zingen in plaats van zijn protestliederen, waarna hij zijn lied ‘It’s all over now, baby blue’ zong. Zo precies ook maken wij van God een beeld, en jouwen Hem uit als Hij daar niet meer aan voldoet. Die avond begreep ik dat de wereld van God en mijn wereld elkaar raakten, en dat was een aangename gewaarwor-ding. Ik ben de NCSV nog dankbaar dat dit elke zomer opnieuw werd beproefd, al had ik een flinke ruk nodig als negentienjarige om bij de les te blijven.

Die ruk gaf voorjaar 1978 de ‘Tambacher Rede’ van Karl Barth, die net op de NCSV-burelen vertaald was. Op dogma-tisch niveau herhaalde zich wat zich vijf jaar daarvoor vanuit Mozes had afgespeeld: hier heeft iemand het over mij. Het blijft vreemd dat Barths snerpende woorden uit 1919 tegen alle religieus-sociale fracties en groepjes, waarvan ik de portee natuurlijk niet begreep, zo waren dat ik er tegelijk alles van begreep: ik besloot na herlezing theologie te gaan studeren (in Amsterdam natuurlijk). Waarom? Mét alle maatschapppelijk-revolutionaire pathos die er ook omheenhing (waarvan Barth in 1919 nog niet vrij was, en waarvan hij geloof ik ook nooit helemaal vrijgekomen ís) voelde ik het waagstuk aan dat ondertussen werd ondernomen: wij moeten van God zelf spreken. De crisis, dat als wij van God gaan spreken meteen stilvallen omdat wij van Hem helemaal niet spreken kúnnen, moest bij Barth nog in alle hevigheid losbarsten. Maar de moed en de noodzaak om God zelf aan de orde te stellen tegen onze religieuze overtuigingen en zekerheden in, rechts of links of in het midden, werd hier in alle heftigheid openbaar. Waarom dit mij zo raakte is moeilijk te zeggen, maar het was een enorme bevrijding. Voorzichtig zeg ik: misschien heeft het niet zozeer met mij te maken als wel met God.

Iets van een gewonde leeuw die brult heeft de theologie van Barth altijd gehouden, als ook een ontroerende, kinder-lijke vreugde om buiten alle boekjes om al je vermeende zekerheden aan de voeten van je Heer te mogen leggen. Als twee ‘verticalen’ blijven deze noties zijn theologie begeleiden, tegen al zijn (positieve of negatieve) objectivisme in. De psychische kwetsbaarheid hiervan heb ik (ik geloof als veel van zijn lezers) altijd wel aangevoeld en herkend. Het heeft lang geduurd voordat ik ook de theologische kwetsbaarheid ervan erkende. De confrontatie met de gemeente als ook het teloorgaan van een socialistisch alternatief hebben mij hierin flink geholpen.

Wie als Barth vraagt naar God zelf, zet in feite een stap uit de wereld, en die stap verandert een mens voor altijd. Nooit meer is het helemaal recht te breien. 90% van de theologie mag van mij de stortkoker in, maar om die laatste tien is het de schoonste discipline die er is, want noch de letterkunde, noch de filosofie of geschiedenis spreekt zo direct, en dus ook weer zo gebroken, van dit geheim van ‘God zelf’. Het is als Mozes toen God aan hem, zijn knecht, voorbijging: ‘HERE, HERE, God, barmhartig en genadig, lankmoedig, groot van goedertierenheid en trouw’ (Ex. 34:6, uit het bekende bijbeltje).

Dit ontzet. Zo veel overdaad en zoveel weldaad schrijnt en schuurt. God zelf, dat is een mens haast te veel. Afstand blijft geboden. Dat de NBV Joh. 1:14 vertaalt dat het Woord mens geworden is in plaats van wat er staat in het Grieks (vlees) is een armoedige poging om Jezus van dit schrijnen en schuren, dit ‘teveel’ van God, te ontdoen; om aan Hem te redden wat er niet te redden is. Want Jezus is juist aan ons beeld van mens ontvallen. Net als Bob Dylan. Maar het is deze ‘onbevattelijke’ God die doet geloven; die vrede sticht, die recht opwerpt, die de gewetens scherpt en trouw leert en de wanen verblaast. God zelf. Wat een verlangen, wat een verwondering, wat een vreugde; maar ook: wat een gewond zijn en een weinig weten. Wij worden soldaten van Christus, maar ons hoofd is in de hemel en die helm staat ons maar half, terwijl wij als een Don Quichot struikelen over onze eigen lansen en speren. De weg is vrij heette een paar jaar later het zomerboekje van de NCSV, nu over de openbaring van Johannes. Dat de weg vrij is, dat de hemel openstaat, vindt de wereld maar een vreemd ding. Maar het is de bijbel die ons dit geheim weer telkens binnenvoert.

II
Ik raakte in gesprek met een oudere, goed gereformeerd opgevoede dame die het enig vond een moderne predikant aan te treffen op het terras. Zij vroeg wat ik van Kuitert vond, en ik zei dat hij mij eerlijk gezegd niet veel deed. Er viel een stilte. “Bent u dan een predikant die nog gelooft op de ouderwetse manier?” Ik heb maar volmondig ja gezegd en er aan toegevoegd dat ik ook niet weet hoe je ánders zou kunnen geloven. Je gelooft in God of je gelooft niet in Hem, maar je kunt niet in Hem geloven en Hem vervolgens aan je eigen raster onderwerpen; dan geloof je ook weer niet in Hem. De grote kracht van Barths theologie was natuurlijk ook dat, hoezeer ook steeds bemoeid om dit geloof redelijk en inzichtelijk te verwoorden, hij op een ‘standpunt’ stond dat aan elke rede voorfgaat. Eerst is daar het zich toevertrouwen aan de woorden, dan pas worden zij ook beproefd.

Het meest intieme moment in de dienst is voor mij dan ook het gebed bij de opening van de Schrift; het gebed om de heilige Geest, waarin voorganger en gemeente zich samen begrepen mogen weten. Je treedt een stap naar voren, en vraagt God of Hij zelf wil spreken. Ja, God zelf, op de oude manier, met gepaste afstand.

III
De Nieuwe Bijbel Vertaling heeft mijns inziens iets wezenlijks kapot gemaakt aan een weefsel van eeuwen, omdat de vertaalcommissie zeer bewust (men leze de uitgangspunten van dit project) de bijbel niet heeft vertaald als Gods Woord maar als een historisch-literair document met oude papieren, dat in een zo begrijpelijk mogelijk jasje moest worden gestoken. Zoiets proef je. Deze vertaling zocht niet het geloof in God, maar de begrijpelijkheid voor de ‘mo-derne mens’ – en juist dat werd als een christelijk gebaar gebracht. Met oneigenlijke, ik zou haast zeggen: manipula-tieve argumenten is de NBV de kerk binnengekomen en heeft, door dit raster, zo is mijn overtuiging, de afstand tot het bijbellezen helaas alleen maar vergroot. Waar onmiddellijke begrijpelijkheid de norm wordt, verdwijnt de ontvankelijkheid en gehoorzaamheid aan dit woord.

Het gaat er niet om dat deze vertaling feitelijk niet deugt, dat er geen prachtige stukken in staan of dat de eerste de beste predikant het met zijn eigen ‘werkvertaling’ (wat is dat eigenlijk?) beter doet. Nee, het tragische is juist dat ‘de beste’ Hebraïsten en Graecisten hebben gewerkt aan een bijbel die per se níet Gods Woord mocht zijn, maar die alleen recht moest doen aan de tekst zelf. De kwaliteit van de vertaling is te beoordelen aan deze opdracht, en of ze zo slecht is valt dan te bezien. Maar wat een gemiste kans. Deze tekst is bewust losgemaakt van het geloof van de kerk, van haar dogma’s, van haar theologie, kortom, van de binnen de kerk noodzakelijke omgang met de Schrift om zich aan deze woorden toe te vertrouwen omdat zij een venster zijn naar God die wij belijden. Een voorbeeld. Als er bij de vertaling van Gen. 12:3 voor wordt gekozen om te vertalen: ‘Alle volken op aarde zullen wensen gezegend te worden als jij’ en niet ‘Door jou zullen alle volken op aarde gezegend worden’, dan klinkt dat natuurlijk beloftevol (wie wil er niet rijk worden als Abraham), maar het betekent ook het einde aan de leer van de uitverkiezing. Op zo een moment gaat de bijbel als Gods Woord niet open maar dicht. En zij ligt daar maar met het air van: ‘Ik ben u geen verantwoording schuldig want ik weet gelukkig niets van geloof of theologie.’ Het zal eeuwen duren voordat een ge-meente uit de grond van haar hart kan zingen: ‘Ik kniel aan uw voerbak neer.’ Over paarlen voor de zwijnen gesproken.

IV
De kerk staat of valt met het besef van de heiligheid van Gods woord. Maar ook de beste vertaling (verder kom je nooit) kan deze heiligheid niet forceren. Het zijn de oren en de harten die deze heiligheid ontwaren, omdat zij opeens horen: ‘Zó moet het kunnen’. Net als bij Mozes gaat God voorbij.

En zo is bijbellezen dus God zelf durven laten spreken. It’s all over now, baby blue.

Wessel ten Boom