Zolang God niet rechtstreeks spreekt

logoIdW

 

ZOLANG GOD NIET RECHTSTREEKS SPREEKT… –

Over modern geloven volgens Jan Offringa

Je kunt als modern mens ‘met goed fatsoen’ geloven. Oud-voorzitter van Op Goed Gerucht Jan Offringa heeft met een boekje kort en krachtig willen uiteenzetten hoe dat kan, hoe dat geloof eruit ziet. Geen ‘modieuze aanpassing’ of ‘verwatering’, nee: ‘een actuele vertolking van het evangelie die moderne mensen houvast biedt’ (7). Dat boekje heet Na een gezonde geloofscrisis – Over modern geloven (Skandalon 2008, tweede druk).

Een ‘boekje’ zei ik al tweemaal en dat is het, gemeten naar de omvang (nog geen 90 pagina’s tekst). Maar bij inhoud en stijl passen geen verkleinwoorden: goed en vlot geschreven, een strakke, heldere lijn, en veelal genuanceerd en evenwichtig. Zeker wat dat laatste betreft is het een verademing: er wordt niet vanuit de verwerping van de ene een-zijdige visie geconcludeerd tot een andere, en het relatieve goede recht van verschillende benaderingen wordt geho-noreerd. Herhaaldelijk worden de vragen die bij het lezen opkomen snel in het vervolg besproken. Een goed boekje dus, met een herkenbare doelstelling: ‘een actuele vertolking van het evangelie’.

Geesttheologie en menswording

Kort geef ik de opzet en inhoud. Na een inleidend hoofdstuk over geloof in de moderniteit zet Offringa allerlei twijfels ten aanzien van het christelijk geloof op een rij. Die twijfels wil hij het hoofd bieden in de daaropvolgende hoofdstuk-ken over de bijbel, God, Jezus, Paulus, en kruis en opstanding. Offringa’s moderne geloof is minder makkelijk kort te omschrijven. Kernwoorden zijn panentheïsme, procestheologie, Geesttheologie (en –christologie): God is ‘de geeste-lijke werkelijkheid die de onze omvat’; Jezus is bij Offringa (in mijn woorden weergegeven) vooral een uniek, profe-tisch en voorbeeldig mens. De kern van het evangelie wordt benoemd met ‘menswording’ en ‘levenskunst’: het geloof helpt je om mens te worden en het leven goed en zinvol te leven. Deze geloofwijze is ‘klassiek modern’ te noemen, gezien de overeenkomsten met – even globaal aangeduid – de moderne liberale theologie van de negentiende eeuw. Al prikkelen de inhoudelijke theologische stellingnames tot discussie, ik concentreer me op twee wezenlijke aspecten van Offringa’s benadering: de rol van wetenschappelijke kennis en autonomie.

Wetenschap

Het goede fatsoen waarmee geloofd kan worden zit voor een groot deel in de aanvaarding van actuele wetenschap-pelijke kennis. De moderne mens is een kennend wezen: kritisch, weldenkend, zelfdenkend. Dat is inderdaad ken-merkend voor de moderniteit. Offringa’s geloof kan en wil, met erkenning van schaduwzijden, niet om ‘de verworven-heden van de Verlichting’ heen – een vertrouwd OGG-geluid.

De meeste hoofdstukken geven eerst een globale wetenschappelijke stand van zaken, in knappe, bewonderenswaar-dig kernachtige en afgewogen overzichten: over het Oude en het Nieuwe Testament, over de evolutie, over de histo-rische Jezus en de historische Paulus. Offringa stelt dat gezond geloof niet hoeft weg te lopen voor de wetenschap. Integendeel, je kunt er recht aan doen en geloven.

Hoe gaan geloven en weten samen? Bij Offringa maakt het weten zich dus wel breed, en het geloven schikt zich, solidair, bescheiden maar zelfbewust, zonder krampachtige apologetische reflexen. God hoeft tegen het weten om-trent de werkelijkheid niet in stelling gebracht, omdat we hem of zijn sporen er middenin vinden, in de werkelijkheid, in het weten. Wie weet, mag het zeggen! Is dit de moed van het geloof, het vertrouwen – uiteindelijk – op God, of een al te haastig meegaan in wat men meent te weten? Is het buigen in geloof, of barst het?

Kennis is macht, verdeel en heers

Zoals gezegd, de kennis gaat voorop en de uiteenzetting van het geloof volgt. Kennis is macht, onherroepelijk. Kort gezegd leidt bij Offringa de theologische kennis tot de conclusie van een niet op één noemer te brengen meerstem-migheid en veelkleurigheid. Of het nu over het OT, NT of de traditie gaat, de theologische wetenschap toont telkens opnieuw aan dat men in het verleden selectief gesystematiseerd heeft. Dat is ook onvermijdelijk, omdat er nooit recht gedaan kan worden aan de rijkdom van de bronnen (bijbel, traditie, ervaring, de wetenschappen). ‘Iedereen is selec-tief bezig’ en moet dat ook eerlijk toegeven (48).

Dat geconstateerd hebbend is het, scherp gezegd: verdeel en heers. Na de deconstructie kun je je eigen gang gaan met de onderdelen, want één werkend apparaat laat zich er toch niet van maken. Als we de natuurwetenschappen (vooral de evolutieleer) erbij betrekken, kunnen we in het algemeen zeggen dat wetenschappelijke kennis en het mo-derne denken als filter functioneren over wat nog geloofd kan worden. Offringa verbindt God en werkelijkheid namelijk nauw met elkaar.

Veel theologie legt deze verbinding niet en houdt zo een eigen veilige theologische werkelijkheid overeind, soms met de pretentie dat het de eigenlijke werkelijkheid is. Daarmee kan men naar believen alle (natuur)wetenschappelijke kennis theologisch irrelevant verklaren. Zo maakt de theologie het zich te gemakkelijk, maar Offringa’s verhouding van geloven en weten (voorrang van het weten) overtuigt evenmin en dat ondergraaft zijn verbinding van God en werkelijkheid. Waarom wordt hier het klassieke fides quaerens intellectum (dus: de voorrang van het geloof) verlaten? Dat heeft met het tweede punt te maken: de autonomie.

Wikken en beschikken

Moderne gelovigen zijn autonoom, volgens Offringa: zij beslissen wat ieder voor zich wil geloven. ‘[Z]e zijn bereid om zorgvuldig te luisteren naar wat anderen beweren en naar wat een religieuze traditie hen aan waardevols aanreikt. Maar uiteindelijk maken ze eigen keuzen in hun geloof en levensstijl vanuit een innerlijke autonomie. Zolang God niet rechtstreeks uit de hemel tot hen spreekt, is dat een verstandige beslissing.’ (27) Hier stuiten we op de harde kern van het moderne geloven. De gelovige wikt en beschikt.
De laatste zin van het citaat is intrigerend. Als grap bedoeld, ongetwijfeld. Ironie. Want dat kan natuurlijk niet: God rechtstreeks sprekend! Het zit altijd in ervaringen, bronnen, getuigenissen, verwerkt in beelden en denkmodellen, waar altijd andere tegenover staan. Tegelijkertijd verwoordt ze – tegen wil en dank – een besef dat die autonomie, dat parmantige ‘zorgvuldige luisteren’ en ‘verstandige beslissen’ wegvalt tegenover God.

Er zit in die zin dus een springlading verborgen die het boekje zou opblazen. Maar is die ook tot ontsteking te bren-gen? Dat is nog niet eenvoudig. Simpelweg stellen dat God gesproken heeft, werkt niet. Dat is immers simpelweg jouw autonome keuze om dat spreken, die specifieke bron of getuigenis gezag toe te kennen. Het is jouw selectie, jouw godsbeeld, jouw al dan niet moderne geloof. En van enige afstand, vanuit onpartijdig buitenperspectief is daar natuurlijk niets tegenin te brengen.

Offringa wil ‘totaal relativisme’ vermijden – hij wil bijvoorbeeld vasthouden aan de vraag of, als godsbeelden projectie zijn, ons projecteren ‘terecht’ gebeurt (24) – maar ik zie niet hoe dat kan. Het rust enkel op goede wil. De werkelijkheid van dat moderne geloof is dus een veelheid van individuele gelovigen met evenzoveel geloven: autonome selecties van getuigenissen, ervaringen, voorstellingen, beelden en denkmodellen, zonder onderscheid, zonder waarheid of gezag anders dan subjectief toegekend. Geen wonder dat de kerk alleen in de marge en dan pragmatisch, als oefen-plaats ter sprake komt (18).

Modern ongeloof

Die veelheid is er en die is onlosmakelijk verbonden met geloven in deze tijd. Maar wat betekent het, wat doe je er-mee? Je hebt je persoonlijke overtuigingen en manier van Schriftlezen en tijdens een kerkdienst denk je: nee, zo denk ik er toch niet over… Kun je de bijbel niet alles laten zeggen? Zo dringt het buitenperspectief zich op, de kennis, de relativering. Tijdens het bidden stilvallen en je afvragen wat je aan het doen bent, tot wie je bidt, hoe je je dat voorstelt. Je ziet jezelf bezig. Je bent je van jezelf bewust en dan ook van anderen: wat zouden die ervan denken? Kun je dit als modern mens wel maken, met goed fatsoen? Doe ik het op goede gronden? Wat geloof ik eigenlijk? En voordat je er erg in hebt ga je je geloof geloven.

Zo vergaat het menig modern gelovige. Maar ik kan dat uiteindelijk niet anders zien dan als ongeloof en wil er het geloof dus juist niet door laten bepalen. Die moderne autonomie staat op gespannen voet met geloof. Datzelfde geldt voor de huidige post-seculiere samenleving, waarin God, religie en spiritualiteit weer mogen – als het tot privé-zaak, persoonlijke inspiratiebron, zingeving, innerlijke rust, levenskunst, heiligheid beperkt blijft. Op heel eigen punten ondermijnt de samenleving zo het geloof, zoals in vroeger tijden op andere punten (vroeger, voor de Verlichting was het dus niet beter).

Een God waarvoor ik kies, die onder het juk van de wetenschappelijke kennis door moet en die beleefd rekening moet houden met moderne fatsoensnormen – allemaal letterlijk tot je dienst, maar daar kun je het woord geloof niet voor gebruiken. Als het op scherp gezet moet worden, dan is God subject, niet wij. Hij kiest autonoom. Het gaat om zijn mondigheid, niet onze mond vol tanden.

Heb ik die God dan ter beschikking en wil ik die vervolgens aan Offringa en anderen opdringen? Uiteraard niet: Hij staat tegenover ons allen, als onherroepelijk gezaghebbend, ook als wij hem dat niet toekennen.
Zolang God niet rechtstreeks tot ons spreekt, moeten we dat besef wakker houden, en zoeken, lezen, bidden, wach-ten. Of dat nu modern is, of niet.

Coen Constandse