God als zware pijp of sigaar uit eigen dood…. het blijft ongezond (I)

logo-idW-oud

 

GOD ALS ZWARE PIJP OF SIGAAR UIT EIGEN DOOS… HET BLIJFT ONGEZOND (I)

Overwegingen bij Adriaan van Dis, De wandelaar

Dagelijks maakt mijnheer Mulder op doktersadvies een wandeling door Parijs. Om Altzheimer voor te blijven traint hij onderweg zijn geheugen. Zo ontdekt hij op een gebarsten marmeren plaat Nicolas Martin, héros et martyr de Résis-tance, assassiné le 16 décembre 1943. De dag waarop Martin stierf, werd Mulder geboren. Zoiets schept een band. Er zijn mensen die Mulder Martin noemen. Hij laat het maar zo, ook als de politie naar zijn naam vraagt. Martin: het alter ego, het betere ik van Mulder.

Er zijn ook overeenkomsten tussen Mulder en Van Dis. Beiden wonen in Parijs en koesteren hun kakkineuze manier-tjes, luxe kleding en schoenen. Evenals Mulder overleefde Van Dis een kleine hersenbloeding en ook hij moet van de dokter dagelijks lange wandelingen maken. In beider leven heeft de dood een aandeel en groeit de behoefte aan een balans. Ten slotte is het niet onbelangrijk om te weten dat Van Dis naar zijn biologische vader Adriaan Mulder heet en pas in zijn studententijd voor de naam van zijn moeder koos.

Als er brand uitbreekt in een kraakpand vallen er doden. Een hond springt pardoes door een raam, hij bijt zich in Mul-der vast en bevuilt hem, maar het is ‘Martin die hem influistert zijn zakdoek in repen te scheuren om de blaren te ver-binden.’ Vanaf die dag verandert het leven van Mulder: ‘De hond trok hem naar een wereld waar hij geen flauw benul van had,’ – bedelaars, een vrouw die rammelt met een afgeschroefd been, allochtonen, gekken, illegalen, zwervers, hoeren – allemaal ‘vrienden van de hond. Eerder zou hij aan die mensen zijn voorbijgegaan, maar sinds de hond schudde hij vele vieze handen. Het tastte hem aan, de verhalen braken bij hem in. Maar hij kon niet meer terug. Niet de hond, hij zat aan de riem.’ Als Mulder het dier bij zich heeft, wordt hij op straat herkend, ook door de politie, die hem al snel wantrouwt om zijn dubbele identiteit. Het gerucht gaat dat de eigenaar het pand heeft aangestoken om er appartementen te kunnen vestigen: ‘Dit was niet de stad die hij uit zijn wandelingen kende, er bleek binnen de ringweg nog een tweede Parijs te bestaan, verscholen achter vervallen façades van verlaten fabrieken, afgesneden van water en licht, een stad buiten het oog van de wet, opgetrokken uit bouwplaat en golfzeil, met eigen regels, waar een ander evangelie op de muren werd gekalkt: “Dieu en a marre. Dieu est aussi noir”.’

Het wordt onrustig in Parijs: rellen in de buitenwijken, auto’s in de fik, protest tegen de regeling die les sans papiers wil uitzetten. Wat we ons later herinneren van de zomer en de invallende herfst van 2006 weerhoudt Mulder niet van wandelen. En keer op keer is het Martin, die hem influistert: ‘Doe wat. Doe wat je hart zegt.’ Als hij in de krant leest over de weduwe van een bij de brand omgekomen Sri Lankees die geen geld heeft voor de crematie, achterhaalt hij haar adres om een envelop met geld achter te laten: ‘Mulder moest hier buiten blijven. Misschien kon hij Martin alsnog enige betekenis geven: Nicolas Martin als zijn betere ik. …Mulder kon het zowaar een beetje met zichzelf vinden wanneer hij als Nicolas Martin tegenover haar zat.’

Hij ontdekt dat de hond is meegekomen met Ngolo, een illegale Afrikaan: ‘Als u eens wist waar die vier poten hebben gelopen. Over ijsvlakten, savannen, bergen, modderpoelen, op gloeiende golfplaten van vluchtelingenbarakken, hij overleefde een zandstorm, een beroving en een schipbreuk.’ Sinds Ngolo als bootvluchteling is aangespoeld houdt hij zich schuil in een kerk. Omdat de hond hem zou kunnen verraden, forceerde hij een breuk door het dier een bran-dende kaars in de bek te steken. Als de situatie in de kerk onhoudbaar wordt, koopt Martin bij Albanese criminelen (hun beste vrienden werken bij de politie) voor Ä 15.000 een vals paspoort. Ngolo krijgt de Nederlandse identiteit van een Antilliaan die geboren is op het eiland St. Martin; Mulder: nu ook als heilige. Als hij hoort dat de weduwe Sri grof wordt uitgebuit, begeeft hij zich ‘met een gulp vol geld’ andermaal naar het station. Een bewakingscamera heeft de transactie geregistreerd. Mulder komt met schrik vrij: ‘”Ik zou u het liefst het land laten uitzetten”, zei de rechercheur, “maar helaas, u hebt de verkeerde kleur.”’

Samen met Sri bezoekt Martin een meisje dat in het kraakpand ernstige brandwonden opliep. Het kind herkent de hond. Het zou goed voor haar zijn als zij net als vroeger elke dag een eindje met het dier ging wandelen. Mulder be-seft dat zij meer recht op de hond heeft dan hij. Kort daarna ontdekt Sri de dubbele identiteit van Mulder. Woedend bijt zij hem toe: ‘Snob. Ik ben geen paspop voor jouw schuldgevoelens’. En zo verliest Mulder kort na elkaar niet alleen de hond maar ook de vrouw waarop hij heimelijk verliefd is. Zij kiest voor een Vietnamees, die hulp en geld weigert en slaapt in kunstig gevouwen dozen.

Tenslotte is er nog Bruno, de priester die van een stevig glas whisky houdt, de hulp en toeverlaat van kansarme mensen óók als hij daarvoor de wet moet overtreden; de evenknie van dominee Hans Visser, jarenlang lastpost en geweten van Rotterdam, maar je kunt ook denken aan de whiskypriester uit The power and the glory van Graham Greene, de auteur die als geen ander geïntrigeerd werd door de verwikkeling van goed en kwaad.

Mulder en de priester schuwen het gesprek over religie niet. Mulder kent zijn klassieken, althans: de oneliners van Harry Kuitert: alles van boven komt van beneden, religie is van verbeelding, want eerst waren er mensen en toen pas God. ‘”Ik geloof in een paar geniale uitvinders die onze hersenen oprekken en ingesleten sporen verbreden om ons bestaan te veraangenamen. Ik geloof in de mens die er per ongeluk is en er het beste van probeert te maken. Ik ge-loof niet in plannen van boven. De mens is zijn eigen plan.”’
De priester biedt aardig partij: ‘”Wie bepaalt wat goed is?” “Mijn geweten.” “Maar uw geweten doet boodschappen bij God. Al uw ideeën over goed en kwaad komen uit de goddelijke bron waarin u spuugt. U kijkt neer op gelovigen maar u hebt niet eens het intellectueel fatsoen om uw bron te vermelden: de Bijbel.” “We zijn aan een ander boek toe. Waarom kunnen we niet erkennen dat God in onszelf zit, in onze gemeenschappelijke ervaring, onze intuïtie.” Bruno laat zich niet afschepen: plotseling opduikende ‘goedheid, waarheid, edelmoedigheid en liefde misschien is dat wel de kern van wat de mensen God noemen.’ Met als alternatief het consumentisme: ‘”God die verdwijnt in de file. Mooi geloof: op zondag naar de meubelboulevard. De decadentie van halen, hebben en houden(1). Uit naam van de eco-nomische groei de wereld vervuilen en dan met al je wetenschap naar een gat in de ozonlaag staren.” Mulder was te bezopen om een tegenwerping te maken. Hij goot de laatste druppels whisky over zijn hoofd en sloeg achter de rug van de pater een kruisje. Hij wilde ook gelukkig zijn.’

Henk Abma