Getuigenis of publieke theologie

logoIdW

 I.
Ariaan Baan stelt in zijn proefschrift over de theologie van Stanley Hauerwas het begrip “witness” (getuigenis) centraal. 1 In vijf hoofdstukken werkt hij uit wat naar zijn inzien het centrale concept in Hauerwas’ denken is. Hij begint met een beschrijving van “With the Grain of the Universe” – de Gifford Lectures waarin Hauerwas het begrip “witness” het meest uitgebreid behandelt. Hauerwas heeft het begrip wel (volgens Baan) centraal gesteld, maar toch nauwelijks systematisch bereflecteerd. Duidelijk is wel dat het getuigenis voor Hauerwas te maken heeft met de waarheidsclaim van het evangelie. Deze waarheid kan niet zozeer wetenschappelijk of wijsgerig worden (aan)getoond, maar wordt vooral zichtbaar in de praktijk van het gemeente- en christen-zijn. Waar een waarachtige getuige van Jezus is, daar ontdekken mensen dat het evangelie waar is. Als “getuigenis” het centrale concept is, dan is de ethiek de kern van de theologie en het handelen de essentie van de kerk.
Baan gaat in het tweede hoofdstuk het door Hauerwas nagelaten werk (namelijk een expliciete analyse van het begrip “getuigenis”) als het ware inhalen door te onderzoeken wat “getuigenis” betekent in o.a. de rechtspraak, de Schrift, de christelijke traditie en in de hedendaagse filosofie en theologie. In een derde hoofdstuk tracht Baan het begrip verder te verhelderen door Hauerwas in gesprek te brengen met drie filosofen: Coady, Ricoeur en Agamben. In een vierde hoofdstuk wordt hetzelfde gedaan met vier Bijbelboeken waarin “getuigenis” een belangrijke rol lijkt te spelen: Jesaja, Handelingen, Openbaring en het evangelie naar Johannes. Deze drie centrale hoofdstukken zijn een soort hulp aan Hauerwas. Ze analyseren niet zozeer het werk van Hauerwas, maar proberen, vanuit de hypothese dat “getuigenis” het centrale concept in zijn werk is, dit als het ware meer body te geven en sterker te maken. In het laatste hoofdstuk stelt Baan drie eigen “regels” op voor het gebruik van het begrip “getuigenis”. Regel 1 zegt dat we moeten bedenken dat het menselijk getuigenis voorafgegaan wordt door God, die mensen roept. Regel 2 stelt dat wij Gods roep slechts kunnen beantwoorden door de bijstand van de Geest. Regel 3 stelt dat getuigen datgene waar ze getuigenis van afleggen (God in zijn handelen) niet kunnen beheersen. In feite komen alle drie deze regels voort uit hetzelfde theocentrische perspectief. We moeten “getuigenis” niet te zeer als een autonome menselijke handeling gaan zien. De evaluatie valt uit in het voordeel van Hauerwas. Wel wordt de kanttekening gemaakt, dat Hauerwas ten onrechte geen aandacht heeft voor het verwijzende getuigenis. Het getuigenis is bij hem te sterk levensgetuige-nis: getuigenis van het werk van Christus in het eigen leven. Er is volgens Baan ook een getuigenis dat verwijst naar Christus zonder direct van zichzelf als gelovige te getuigen. Hij licht dit toe aan de hand van het leven van de zanger van U2, zoals hij eerdere punten mede onderbouwt met getuigenissen van Fedde Schurer en een groep Algerijnse monniken. Baan bedoelt deze concrete getuigenissen duidelijk als meer dan illustraties: “In fact, I consider the telling of them as a vital aspect of the analysis [..] If Hauerwas’s reflections on Christian witness are adequate, then it must be possible to identify concrete witnesses, women and men, who speak truthfully and live faithfully.” (148)
Het boek eindigt met een verwijzing naar Hauerwas zelf als getuige, waaraan een vraag wordt gekoppeld die wel-haast doet denken aan een bepaald soort preken: “But what about us, his readers? In many ways we are his [Hauer-was’] congregation. His testimony is given to us. It is up to us to judge if it can be trusted.” (187)

II.
Het proefschrift van Baan is helder en vakkundig geschreven. Er is dan ook veel van te leren. Wel heeft Baan sterk voor de breedte gekozen: wat betekent “getuigenis” bij Hauerwas in vergelijking met drie filosofen, vier bijbelboeken, in de rechtspraak enz… Wat mij betreft had hij wat meer voor de diepte mogen kiezen. Vooral heb ik echter ernstige vragen bij de veronderstelling van het boek, en daar wil ik nu op ingaan.
Als ik het goed zie, ontwikkelt de theologie zich de laatste tijd steeds meer tot een activiteit “door gelovigen, voor gelovigen”. Dat is vanouds niet zo geweest. De theologie was altijd een activiteit “door intellectuelen, voor allen”. Geloof speelde er geen expliciete rol in. Vanzelfsprekend waren de meeste theologen gelovig en ook kerkelijk, maar als theoloog waren ze vooral publieke figuren en schreven voor een publieke zaak, redenerend volgens voor iedereen te falsifiëren patronen, sterk in gemeenschap met de filosofie. Dit is in feite bij Barth ook nog het geval. De (ene) kerk is bij hem de grote vooronderstelling, maar niet het persoonlijk geloof, en de inbedding in de algehele Europese denktraditie is groot.
Het proefschrift van Baan lijkt mij goed te passen in deze ontwikkeling naar een meer afgescheiden theologie. Dat komt ongetwijfeld mede door het onderzoeksobject. Hauerwas komt zelf uit de methodistische traditie. Het methodisme (ontstaan als opwekkingsbeweging in de Church of England) heeft altijd de nadruk gelegd op subjectieve belevingen, op bekering en heiliging en het streven naar volmaaktheid. Deze dingen zijn vrij direct in het werk van Hauerwas terug te vinden. Ook het centraal stellen van het begrip “getuigenis” heeft mijns inziens met zijn methodistische achtergrond te maken. In methodistische kerkdiensten wordt door gemeenteleden “getuigenis” afgelegd van wat God in hun leven heeft gedaan. Deze getuigenissen maakten indruk op Hauerwas: “Such heartfelt testimonies made by unsophisticated people in straightforward language impressed me then and impress me now. I trusted their testimonies.” (187) Deze getuigenissen zijn in de methodistische samenkomst wat de preek is in de protestantse traditie. Tussen getuigenis en preek zit echter een cruciaal verschil. De predikant heeft een toga aan, die niet meer verwijst naar zijn priesterschap, maar naar zijn geleerdheid. Het is primair zijn studie die hem onderscheidt van de gemeente. Door die studie kan hij preken: het Woord van God uitleggen en toepassen. De preek is dus geen getuigenis, zij drijft niet op eigen ervaringen. De preek heeft meer met rationele verantwoording te maken dan het getuigenis. Er ligt, objectief, een tekst voor ons en bij de verkondiging is de kunst van exegese en hermeneuse nodig.
Bij Barth speelt het begrip “getuigenis” een rol in de christologie en de ekklesiologie. Christus is de ware, primaire getuige van God, en de kerk (eerst de gemeenschap, dan het individu) de secundaire. Hij gebruikt de term echter niet voor de taakstelling van de (systematische) theologie. Theologie is niet zozeer getuigenis, als wel de zelfkritiek van de kerk, en daarin een zeer aardse aangelegenheid, eerder vergelijkbaar met de filosofie dan met de preek, laat staan met het getuigenis. Alle theologie is voor Barth wel voorbereiding op de preek, maar zó juist weer heel scherp van de preek onderscheiden. Wee de dominee die het voorbereidende werk (of het nu exegese of dogmatiek is) verwart met de preek zelf.
Wanneer nu het begrip “getuigenis” centraal gesteld wordt in de systematische theologie zelf, zoals Baan lijkt te willen, dan vindt hier m.i. een vermenging van categorieën plaats. Het getuigenis hoort thuis in het leven van christenen, en als begrip kan het daarom in de praktische theologie, in de ekklesiologie en als fundament ook in de christologie een rol spelen; maar verder niet. Theologie is niet zelf een getuigenis, maar het denken op grond van het oorspronkelijke getuigenis, om nieuw getuigenis mogelijk te maken.
Het lijkt me dan ook de vraag of Baan gelijk heeft als hij schrijft dat Hauerwas niet vanuit een methodistisch perspectief schrijft (36) en de tradities van Barth en de “Free Church” verbindt (79). Natuurlijk heeft Hauerwas ook dingen van Barth geleerd, maar hij interpreteert hem toch echt in het kader van de methodistische traditie, waardoor Barth vervormd wordt. Hauerwas is bezweken voor de “sectarische verleiding” (Gustafson, 45) en Barth niet; dit is een cruciaal verschil.
Ik meen wel goed te begrijpen uit welk verlangen dit centraal stellen van het begrip “getuigenis” voortkomt. Het heeft te maken met de voortschrijdende secularisatie, de daarmee gepaard gaande privatisering van het geloof en marginalisering van de theologie. Het is voor de hand liggend om in deze context de oorspronkelijke, op de publieke zaak gerichte theologie in te ruilen voor manieren van denken uit de vrije kerken. Hoezeer het verlangen naar een concreet van Christus getuigend leven leidend geweest is bij dit proefschrift blijkt wel uit het voor een systematisch theologisch werk bijzondere gegeven, dat bepaalde personen/groepen concreet als daadwerkelijke getuigen van Christus worden aangewezen. Is het dan een taak van de systematische theologie om te identificeren wie betrouwbare getuigen zijn? Het lijkt erop van wel (zie het citaat van p. 148), maar het lijkt mij tamelijk absurd. Dit is blijkbaar de “concreetheid” die nodig is in de theologie. De klassieke Europese (Duitse), aan de wijsbegeerte verbonden manier van theologie bedrijven kan deze concreetheid niet bieden. Van deze traditie wordt dan ook impliciet afscheid genomen.
Dit alles is heel voor de hand liggend in onze context. Toch zou het voor vruchtbaarder zijn als we het getuigenis wel centraal stellen in ons leven, maar niet als begrip in ons denken.

Willem Maarten Dekker

1 N.a.v. Ariaan Baan, The Necessity of Witness. Stanley Hauerwas’s Contribution to Systematic Theology, 2014 (proefschrift).