Gesprek met Joop Boendermaker

logoIdW

 

“Schrijf nou toch eens wat op, je hebt zoveel beleefd, zegt mijn dochter meer dan eens. En nu kom jij mij ineens overvallen met dezelfde vraag, dan wordt het dus tijd. Het wordt wel wat een my life, niets aan te doen. Ik kan het niet objectief beschrijven, het persoonlijke loopt altijd mee, maar misschien is het zo ook eerlijker. En op z’n Amsterdams tutoyeren we elkaar, dat schrijft zoveel makkelijker. Jij let er wel op, als het teveel jij en ik wordt? Maar ik schrijf zelf graag zoals ik spreek, en dat past daarbij…”

Aan het woord is prof. dr J.P. oftewel Joop Boendermaker, die in 1925 werd geboren in de Hersteld Lutherse pastorie in Hilversum, en onder meer van 1969 tot 1995 hoogleraar was aan het Luthers Seminarium in Amsterdam, met als officiële leeropdracht: Lutherse dogmatiek, geschiedenis van de leer en liturgie van het protestantisme en geschiedenis van het lutheranisme. De wens om hem te interviewen liep al snel uit op een mailgesprek met een man die wars is van formaliteit en stigmatisering, en in die geest meerdere generaties theologen heeft opgevoed tot een beweeglijke liturgie. Onderstaand een verslag van dit gesprek. Over liturgie, Luther en nog veel meer, maar eigenlijk misschien wel vooral over de tweede wereldoorlog en zijn theologische gevolgen… Met achteraan een toelichting bij enkele begrippen en namen.

 

“Wessel, je vraagt naar mijn studie-motivatie en wat mij voor ogen stond… Maar ik moet heel wat eerder beginnen om mijn achtergrond duidelijk te maken; zo vanzelfsprekend is dat allemaal niet. We leefden dichtbij, maar behoorden niet tot de ‘gewone’ kerk en dat maakt wel wat uit.

Mijn begin ligt in Friesland, waar mijn vader predikant was van de Hersteld Lutherse Gemeente in Harlingen, naast de Evangelisch-Lutherse Gemeente aldaar, en dat in die kleine havenstad. Wij hadden als lutheranen namelijk sinds 1791 twee kerkgenootschappen. Dat zat zo: in Amsterdam kregen de prinsgezinde, meestal eenvoudigere lutheranen zo genoeg van de vaak arrogante ‘verlichte’ patriottenkerkenraad, dat ze eruit stapten en enkele gemeenten meesleepten. Thorbecke en Domela Nieuwenhuis groeiden op in de ELK, maar Kohlbrugge in deze HELK, die hem helaas niet als proponent accepteerde! Dit heeft n.b. tot 1952 geduurd, maar de Herstelden hadden wel altijd veel contact met het rechtzinniger deel van de Evangelisch-Lutherse kerk. Zo werd ik geboren in Hilversum, waar mijn vader in dat jaar 1925 predikant werd van een groeiende forensen- én arbeidersgemeente, gesticht vanuit het Evangelisch-Lutherse Weesp en Naarden-Bussum. Interessant: de omroep begon zich ook te ontwikkelen, de kerk waarin ik gedoopt ben diende vanwege de pecunia en de mooie akoestiek tot de eerste studio van de NCRV. Geen gekke plek om in op te groeien. De kenner van het Jodendom – we hadden het er al eens over – jouw verre oudoom ds. W. ten Boom was een collega van mijn vader.”

 Wat deed je vader? En wat leerde je van je moeder?

“Mijn vader was de zoon van een makelaar in Amsterdam, de jongste van een hele familie, afkomstig uit Medemblik. Hij was de eerste generatie die ging studeren, en dat werd theologie. Eerst dat pretentieuze Barlaeus en daarna in Utrecht, waar de ‘Herstelden’ zetelden. Hij had zelfs promotieplannen, een hymnologische studie naar de relatie lied-dogma. De promotor vond het een gek plan. Toen ik hem intens bezig zag met ons liedboek van 1955, zag ik pas goed wat een gemiste kans dat was. Het werd veel later een Paulusstudie bij de Leidse De Zwaan.

Mijn moeder overleed toen ik twee was. Wat ik van haar weet heb ik van horen zeggen. Mijn stiefmoeder bezorgde ons een fijn gezinsleven en mij en mijn zus een onvergetelijke broer. Achteraf besef ik pas wat mijn vader doorgemaakt heeft. Dat zijn geloof staande is gebleven al die jaren, was toen en later nog meer een steun in de rug voor mijn geestelijk leven. En lezende in Thomas a Kempis’ destijds juist door protestanten veelgelezen Navolging van Christus die ik erfde van mijn eigen moeder, herkende ik aan de streepjes in dat boek wel iets van wat haar overeind hield in het streng-hervormde milieu van haar vader in Arnhem.

Nog iets: Ik werd naar een openbare school gestuurd, want ook de conservatievere lutheranen vertikten het om met Kuyper en Schaepman mee te gaan in de schoolstrijd. Je moest toch over Jezus kunnen blijven vertellen op een gewone volksschool? Bij mijn vrouw, Lies, ook uit een domineesgezin, was het niet anders. Wat ik aan Bijbelkennis meekreeg dankte ik aan catechisatie, maar ook aan het zondagschoolwerk volgens de ‘moderne’ Engelse Westhill-methode en ik bewaar daar heel goede herinneringen aan.

Ach, verder alles zoals het hoort: gymnasium alpha, want theologiestudie lag zonder veel aandringen van ouderzijde in het verschiet. Het eerste hebreeuws leerde ik daar van mijn vader, die deze taak van de net op tijd gevluchte rabbijn Pereira overnam met een toespraak die met een hartgrondig ‘shalom’ eindigde.

Over mijn motivatie gesproken: dominee worden? Nee: de zending in! Je vraagt naar het spoor waarop ik terecht kwam, nou dat was het aanvankelijk dus en nog lang daarna. Maar zendeling/zendingspredikant…?”

 Ja, waarom? Zien we hier misschien iets van de piëtist Boendermaker?

“Komt dat door het oude woord zendeling, riekt dat naar piëtisme? Daar kom ik nog op, al is het natuurlijk een feit dat zonder het piëtisme de zendingsbeweging nooit zo groot geworden was. Ach een beetje piëtistisch waren we in de praktijk allemaal wel, zeker vergeleken met nu, maar ook allergisch tegenover ‘bekeringspogingen’; het schijnt dat Kohlbrugge bij zo’n vraag naar het tijdstip van zijn bekering eens antwoordde: op Golgotha, en het is niet voor niets dat ik dat onthouden heb. Luthers pittige Kleine catechismus hield ons ook wat dat betreft wel bij de les.”

 

Ik interrumpeer nog even: noem eens een paar van je lievelingskerkliederen?

“Ja, daar laat ik mij graag door je in vangen. Ik heb eens als vervanger voor Jan Wit een kleine studie gemaakt van het vroeg-piëtistische lied. Weet je dat daar in die menigte naast goede ook idiote dingen voorkomen, zoals de belijdenis ‘ich Sündenlümmel’..? Echt goed bewust van wat we zongen werd ik eigenlijk pas later, toen dat lutherse boek verscheen in 1955, waarin dat prachtige lied van Klepper: De nacht is haast ten einde, de morgen niet meer ver (nu lied 445) mij blijvend trof. Een piëtistisch lied dat mij echt raakte en raakt leerde ik pas in 1973 kennen: Hoe glanst bij Gods kinderen het innerlijk leven, met die geweldige zin in vers 5: hun zwakheid bewaart deze wereld voor God. Dat leerde ik via Bonhoeffer naast Paulus’ en Luthers kruistheologie leggen. Willem Barnard c.s. gooide dat bloeiende liederenveld pas echt wijd voor me open. Ook met Frits Mehrtens had ik een hechte band, we hebben hem veel te vroeg verloren… Goed, nu terug naar de zending.”

Zending

“De zending is een van de eerste ten onrechte zozeer vergeten zaken die ik moet noemen. Wie weet nog, dat de kerken toen enorm veel deden voor de zending en dan vooral in de Indische archipel? We wisten er alles van; geen wonder: mijn oom Samuel van Hoogstraten was zendingspredikant in Surabaja, mijn vader voorzitter van het zendingsgenootschap dat beide lutherse kerken diende. Een oom van Lies had in Nieuw Guinea gewerkt en een aangetrouwde oom van haar was zendingsarts op Java en leidde daar een ziekenhuis. De lutheraan Steinhart, werkend namens ons Genootschap ten Zuiden van Nias (Baatu-eilanden) werd zeer gewaardeerd om zijn registratie van volkszangen, opgetekend uit mondelinge overleveringen! Wat deze mensen ook taalkundig gedaan hebben is ongelofelijk. Mijn oom in Surabaja sprak hoog- en laag-Javaans en wist precies wanneer wat gepast was. Ik ben blij dat ik daaraan ontsnapt ben.

In Oegstgeest stond de uitstekende hervormde Zendingshogeschool die eerst zendelingen (zonder bevoegdheid in Nederland!) en later zendingspredikanten opleidde na studie in Leiden of elders. Dat de Nederlandse zendingswetenschap en de theologische én maatschappelijke doordenking daarvan, dankzij mensen als Kraemer, wereldwijd invloed hadden, mag niet vergeten worden. Men streefde naar zelfstandige kerkgemeenschappen zonder blijvende bevoogding en had grote aandacht voor cultuur en eigenheid daar, in tegenstelling tot de ook toen al evangelicale zendingsorganisaties, meest uit de USA die daar vaak dwars doorheen liepen met hun streven naar individuele bekeringen en opwekkingsbewegingen. Nee: zending is kerkplanting was het adagium van dogmaticus Jansen Schoonhoven. Je moet streven naar zelfstandige gemeenschappen en de bevoogding zo gauw mogelijk tot partnerschap laten uitgroeien.

Die volwassen bezinning op wat zending overzee kon en vooral ook niet kon en moest zijn, had ook alles te maken met de open houding van de zendingsmensen voor het Indonesische vrijheidstreven, later in direct conflict met de heersende naoorlogse politiek. Dat wordt gelukkig eindelijk weer wat naar voren gebracht, onder andere in het voortreffelijke boek van Hans van de Wal, Tot op het bot verdeeld, Nederlandse protestanten, de zending en de Indonesische revolutie (Zoetermeer, 2012).

Van groot belang voor mijn geestelijke ontwikkeling waren de NCSV-kampen voor middelbare scholieren, geleid door studenten en met een krachtige uitstraling tot in het begin van de oorlog. In die NCSV-kringen (centrum: ‘Woudschoten’) vind je ook de eerste barthianen en aandacht voor wat er in Duitsland aan de gang was. Iedereen las er na de oorlog In de Waagschaal!”

Oorlog

“De oorlog. Die schudde ons bitter wakker uit die voor ons warme dertiger jaren – crisis en werkeloosheid kenden we alleen van horen zeggen en van het werk van mijn vader, die af en toe een kerkelijk werkproject leidde, en een goedkoop padvinderachtig jeugdwerk oprichtte dat het nog lang heeft uitgehouden. Het was een prachtige meidag, we zagen ons vliegveldje uit de lucht aangevallen worden en alles was ineens anders. Ook over de voor ons aanvankelijk nog niet zo knellende bezettingsjaren lag toch al een grauwsluier en in het jaar van mijn eindexamen, 1943, werd het veel erger, vooral ook de afschuwelijke wijze waarop het de joodse Nederlanders, de Amsterdammers voorop, toen verging. Zelf werd ik opgeroepen voor de Arbeidsdienst, waarvoor ik onderdook bij mijn grootmoeder, en later in Amsterdam, maar erg werd er niet naar ons gezocht. Ik nam zelfs deel aan een klasje clandestiene theologiestudie waar ik van een vieze shagjes rokende generalist ontzettend veel geleerd heb.

Een preek van Miskotte hoorde ik in een stampvolle middagdienst in de Willem de Zwijgerkerk, een stuk van wat later de Hoofdsom der Historie zou worden. Laten we toch niet zo stom zijn om te vergeten wat een impact de Schriften hebben, vooral indien uitgelegd, aan het hart gelegd, zeker extra door een zo groot theoloog midden in een keiharde actualiteit.

Nog een heel opmerkelijke ervaring: de later zo invloedrijke Van Ruler, toen ook predikant in Hilversum, had in de oorlog een kleine kring theologie-studenten om zich heen verzameld; daar ben ik één keer geïntroduceerd, hij las een stuk van zijn dissertatie in wording, maar ik herinner mij alleen de discussie – toen al – over wat er moest gebeuren met ‘Indië’: Van Rulers theocratische gedachte dat wij daar nog een gezagstaak hadden, ‘geleid door de Geest’ (zijn eeuwige thema, de Geest als een haast onpersoonlijke macht…), werd door Henk Franken, later in Bali, leerling van mijn vader en van Kraemer, toen keurig als onzin bestempeld, maar zou later helaas synodale invloed krijgen.

In 1944 deed ik belijdenis, een diepe belevenis, zeker toen in die jaren met open zenuwen. In dat jaar werd het echt gevaarlijk, een goede schuilplaats thuis heeft mij voor de ‘Arbeitseinsatz’ in Duitsland bewaard. Om bij de les te blijven te midden van al die waanzin lazen mijn vader en ik bij een oliepitje de toen net verschenen christologie van Korff, maar honger ondergraaft je denkvermogen. Dat mogen we niet vergeten bij huidige contacten met hongergebieden. Onze ervaringen toen tussen vrees en hoop vallen totaal in het niet bij wat er verder en vooral met de Joden gebeurde, al beseften wij toen niet hoe vreselijk dat eindigde. Dat intussen Duitsland via dat ellendige en ook zoveel jonge levens kostende vliegtuiggebrom in de nacht boven onze hoofden – delen van een vliegtuig en het identiteitsplaatje van een piloot, weer een van de vele zo jonge mensen, kwamen tot onze afschuw en schrik in onze tuin terecht – in puin werd gelegd, zag ik pas later met ontzetting. Denk dan maar eens over geloof en theologie na.

Toen opende zich mei 1945 en daarna een warboel vol hoop en uitzicht! Achteraf zie ik waar toen voor mij in leven, studie, denkrichting beslissingen vielen.”

Keerpunt

“1947 zou een bijzonder jaar worden. Maar toen waren mijn ogen al opengegaan voor meer dan ‘bevrijding’ alleen. Door nieuwe ervaringen, maar ook door de woede over de hopeloze Nederlandse politiek. Tijdens een studenten-conferentie in Engeland (eerste reis, een haast mystieke belevenis) bezochten wij – als de enigen die wat Duits konden spreken – een Engels krijgsgevangenenkamp en nooit zal ik dat gesprek vergeten met een gewone ex-soldaat die al jaren zijn gezin niet had gezien, maar het tenminste overleefd had. Het was een goede voorbereiding voor een intense conferentie met Duitse studenten, ouder dan wij en allemaal oorlogservaren, in ook dat jaar, in Bentveld, perfect geleid door Van Biemen, de toenmalige voorzitter en voortrekker van de Nederlandse Woodbrookers en later hoogleraar aan onze faculteit.

Ik moet het vermelden, want het heeft beslissende sporen getrokken naar mijn later denken en doen, nog meer dan de internationale studentenconferentie als bijvangst van de oprichting van de Wereldraad in 1948. De hele oecumene buiten Rome kwam voorbij, ook mensen als Niemöller, zo lang gevangene, en christenen uit andere culturen. Dat bevrijdde onze studentengeneratie wel stevig van ons Nederlandse kleindenken en beter weten!

En dan ineens die klap: bij het inschepen in Engeland voor de reis terug vertrouwde een student mij toe, dat de krant van die morgen gemeld had dat de oorlog (want dat was het!, niks politionele actie…) in Indonesië begonnen was, en voegde eraan toe: ‘Your people is making the first war after the war.’ Toen ervoer ik wat zoveel anti-nazi Duitsers beleefden: je bent er fel tegen, maar als Nederlander toch mede verantwoordelijk. Het betekende ook het einde voor mijn verre dromen, uiteindelijk maar goed ook, het was echt niet mijn bestemming.

Als theoloog was ik vrij van dienst, een beschamend voorrecht, mijn schoolmakkers werden dienstplichtig naar deze hel gestuurd en worden nu nog soms wakker met een nachtmerrie of ze worden van misdaden beschuldigd… Als ik gewoon dienstplichtig was geweest, had ik dienst geweigerd en daar stond in die tijd al gauw een jarenlange straf op, want wie kon nou tegen dienst zijn na de bevrijding en gedeeltelijke weigering stond niet in de wet. Dat alles ging langs me heen en ik kon dus aan de studie beginnen…”

Hoe heb je de studie ervaren te midden van dat alles?

“Als een groot geschenk, maar ook vol vragen en politieke wanhoop – protest was zinloos, zelfs de PvdA, waar we zo’n doorbraak van verwachtten, werd meegezogen. Dat onze Doopsgezinde dispuutgenoten zich ook vanuit hun traditie intens met de zaken van oorlog en vrede bezighielden, verlevendigde en verdiepte onze discussies. Een afzien van ons voorrecht – vrijheid van militaire dienst – kwam heel even ter sprake, maar werd deskundig op een zijspoor gezet, oftewel: daartoe ontbrak ons de moed.….

De faculteit in Amsterdam was toen al uniek: drie kerkgenootschappen lieten er hun predikanten opleiden, de kerkelijke hoogleraren werkten gewoon mee, de duplex ordo was geen probleem. En dankzij iemand als Beek was Oude Testament toen al een feest. Toch koos ik Nieuwe Testament als hoofdvak met Sevenster als een betrouwbare begeleider. Maar ik was niet de enige lutheraan die ook naar Van Niftriks colleges ging, die oude schoolmeester bracht ons Barth en meer glashelder naderbij! En… hij haalde later Breukelman naar de faculteit, met wie ik zulke intense gesprekken had daar aan de Singel in dat oude homohotel, en eigenlijk meer leerde over het Nieuwe Testament dan in mijn nog vrij traditionele doctoraalstudie.

De wijze waarop Kooiman Luther tot leven bracht in zijn seminariumcolleges was voor mij beslissend: hij zette mij ook op het spoor van diens Hebreeëncommentaar en zorgde dat ik in 1950 en 1951 een semester in Erlangen kon studeren onder leiding van de eminente kerkhistoricus Walther von Loewenich. Diens Luthers Theologia crucis, 1954, was en is nog steeds een gids in dit allerbelangrijkste theologicum.

Daar ervoer ik ook hoe die jonge generatie midden in oorlogsschuld en dito wonden en puinhopen, zo aandoenlijk probeerde iets van dat gave Duitsland van vroeger terug te vinden. Maar ik zag ook, hoe moeilijk de eerste politieke pogingen verliepen, zoals op een vergadering van de wordende CDU, waar een oude Duitse Panzergeneral iets zei over eer en zo, ineens was de oorlog even terug, maar niets was hetzelfde als vroeger. Toekomstvragen te over. De muur was er nog niet, maar de harde Oost-West-problemen kondigden zich al hevig aan. En wat is dan je plaats als theoloog in al die verwarring?”

Een schuldige tijd

“In september 1951 trokken Lies – met wie ik inmiddels getrouwd was, de grootste zegen van en in mijn leven tot aan 2014 toe – en ik naar wat toen heel ver weg leek: de net ontstane lutherse gemeente in de alweer bruisende industriestad Eindhoven. Veel jeugd en jonge stellen, Duitse lutherse vrouwen die met Nederlandse mannen uit de Arbeitseinsatz meekwamen en het best moeilijk hadden, vluchtelingen uit het Oosten en de Baltische landen, een arts uit die streken in de kerkenraad en met als kern de lutherse glasblazers met Duitse namen en een Noordelijk accent. Traditioneel zwervend van werk naar werk waren ze uit het Groningse naar Eindhoven gekomen waar ze nu een vaste plek hadden gekregen bij Philips in de ‘Lempkesfabriek’ (Eindhoven nu zonder Licht en Lichttoren, ik ga er niet meer heen).

Twaalf drukke, maar kostelijke jaren in het Zuiden met nog net de verrassende oecumenische openheid die tot Vaticanum II leidde; met daarnaast het vaak zo spannende bestuurswerk van IKOR, later IKON. Dan een kostelijk studiejaar in Heidelberg; predikantschap in Naarden-Bussum; promotie, vernieuwing van de liturgie – allemaal ingrijpende ervaringen.

Maar pas later hebben Lies en ik ons gerealiseerd hoe bepalend het voor ons was, dat wij – bij alle geluk samen – toch kinderen zijn en bleven van die vreselijke twintigste eeuw; dat we geleefd hebben, toen het onvoorstelbare gebeurde met duizenden vooral ook jonge mensen en het allerergste met onze joodse medemensen, vaak ook door mensen gedoopt als wij. Zal het ooit geschiedenis worden, ver weg zoals de slag bij Nieuwpoort? Niet voor ons in elk geval.

Hoe te blijven geloven, wat mee te geven aan je kinderen en gemeenteleden? Lijden onder het zwijgen van God en daar toch weer uit vandaan kruipen naar een Pasen, hoe dan ook met zicht op het kruis en de kreet van verlatenheid – Gott von Gott verlassen, zei Luther die ons wat dat betreft niets bespaart – en de ongelofelijke bede om vergeving in de kruiswoorden van Hem voor wie uiteindelijk geen plaats was in de wereld – en dan zeker wel bij ons in die vermaledijde tijd ? Zonder het ‘en toch’ van het dodelijke kruis dat de levensboom blijkt, was (en is) in elk geval ons geloof onmogelijk.

Bonhoeffer verdiepte dit alles nog, deze lutheraan die ons wegwees van de ‘billige Gnade’ naar de navolging – gevolg dus, geen verdienste! In zulk zoeken en vragen heb ik gepreekt, begraven, gedoopt, Avondmaal bediend, ook thuis bij zieken met dat kostbare kleine avondmaalsstel dat nog van een Thorbecke geweest was. Als de woorden zwegen was dan toch ineens de hemel open. De Hoogste laat zich niet kerkeren in onze ongelovigheid. Het Woord stáát en staat op!”

Ik herken in je woorden sterk de geest die nog net op de faculteit hing toen ik aankwam als theologie-student (1978). De oorlog die tot in de ‘intiemste theologische beslissingen’ sporen had nagelaten en als het ware vanzelf om een kritische theologie vroeg. Maar waren er in Nl. ook lutheranen die een andere conclusie trokken uit de oorlog? Of juist bewust geen?

“Natuurlijk, iedereen gaat daarin toch uiteindelijk een eigen weg en dat was elders ook zo. Wel kun je misschien zeggen, dat de vernieuwde en al spoedig van harte omarmde liturgie, zeker in en na de vijftiger jaren, juist veel lutheranen hielp om gelovig op weg te blijven. Daarin werd je meegenomen en gesterkt samen met je gemeenteleden… Maar in de kerk bijvoorbeeld met politiek bezig zijn was in onze kring bepaald geen vanzelfsprekendheid. Dat was, zeiden de vaak barthiaanse citici dan ook weer, de schuld van die twee regimentenleer van Luther, heel kort en plat gezegd: de toga van de predikant en van de rechter verschillen! Als dat leidt tot: kerk, houd je verre van politiek, dan loopt het fout, dat verwijt – Luther had het weer gedaan – is terecht, maar werd venijnig, toen het ook als deeloorzaak van de oorlog werd gezien. Dat was ook niet eerlijk tegenover hen die ook uit ons midden offers hadden gebracht in en voor het verzet, en wij konden ook wijzen op een land als Noorwegen waar de kerk zich schrap zette.

Natuurlijk zagen wij de enorme betekenis van ‘Barmen’, van Barth en zijn medestanders en de Bekennende Kirche, van zo groot belang ook voor ons toen en nu! Het blijft toch een heldere waarschuwing voor als het ook in onze tijd ‘bijna te laat’ is, zoals de titel luidde van de moedige brochure van Koopmans en Hebe Kohlbrugge.”

 Liep er een scheur in het na-oorlogse Nederland tussen hen die schuld wilden belijden en hen die van geen schuld wilden weten?

“Voor mij gaat het dan natuurlijk weer over de ‘Indië’-politiek. Anders dan in Duitsland – waar zeker ook dankzij de derde generatie echt van verwerking sprake is – is bij ons die verwerking van de nakoloniale ellende niet goed tot stand gekomen. En als er van schuld gesproken werd, werd er vooral naar de verkeerden gewezen: naar de jongens die het vuile werk moesten opknappen. Een overvolle en emotionele bijeenkomst onlangs aan de VU waar de politieke kant aan de orde kwam, wees eindelijk meer in de goede richting en ik verwacht meer en meer studies die dat wat jij terecht als scheur typeert, beter kunnen overbruggen. En wat denk jij en wat denkt jouw generatie: is er nog een rol voor de kerk ten aanzien van de vreselijke scheuren in opvattingen in ons land?”

Amsterdam

“In 1968 notabene, het rare jaar van de Maagdenhuisbezetting, ging ik naar Amsterdam om Kooiman op te volgen. Dogmatiek samen met Ernst Beker, altijd een ervaring, vooral omdat ik mij nooit een echte dogmaticus gevoeld heb. Maar dan vooral: de bloeiende oud-testamentische studie rondom en dat zette mij op het spoor dat mijn hoofdweg zou worden: Luther en het Oude Testament en alles wat daarmee samenhangt. We ontdekten dat er een goudmijn gereed lag: Luthers preken over alle boeken van de Torah, hoofdstuk na hoofdstuk! Nauwelijks door de wetenschap gezien, het zijn toch ook maar ‘Nachschriften’ en geen manuscripten. Onzin, we hebben van zoveel theologen niet anders en die meeschrijvers waren trouw en nauwkeurig en je ‘proeft’ Luther.

Zo kregen wij in de gaten wat een kostelijk en levendig materiaal we daar ineens in handen hadden uit die vroege opbouwtijd en zijn eigen ontdekkingen dankzij Erasmus en Melanchthon, de grote bronnenontsluiters. Het bleek een exegetische ontdekkingsreis, waarbij later met name het begrip Figura/Figuraldeutung (Auerbach) een gids bleek zoals uitgewerkt door Sabine Hiebsch (Figura Ecclesiae: Lea und Rachel in Martin Luthers Genesispredigten, Münster 2002). Al in de keuzecolleges daarover (niet alleen voor lutherse studenten en zonder gezeur over studiepuntjes) zagen we, dat dat aandachtig luisteren naar het Woord in de woorden verwant was met wat wij allemaal toen nastreefden in het Amsterdamse. Dat veel Duitse studenten er een frissere kijk op Luther door kregen en dat ook rk-studenten – later docenten – van de KTUA in de Lutherwerkgroep meededen, wat zelfs tot Luther-promoties leidde, was een onverwachte en voor mij en hen onschatbare ervaring.

Wat dat laatste betreft: de hoop op een oecumenische toenadering met Rome was toen zo sterk; Vaticanum II opende toch perspectieven die niemand verwacht had? Maar toen ik de kans kreeg om mee te werken aan de internationale gesprekken tussen het Vaticaan en de Luth. Wereldfederatie, van 1968 tot 1993, zag ik dat je juist op dat niveau oneindig veel – emotioneel soms teveel – geduld moet hebben. Je krijgt vrienden bij zulk werk, je probeert elkaar te vinden, maar je leert ook de grenzen kennen. Ik herinner mij een beslissend incident tijdens de zitting in Mainz: de twee voorzitters: de lutherse bisschop Crumley (USA) en de primas van R.K. Duitsland, Lehmann, smeekten beide op een morgen buiten de eigenlijke agenda om uit echt pastorale bewogenheid en motieven om een mogelijkheid van intercommunie voor gemengde stellen, mensen die die gave Gods zozeer verlangden te delen. Het leek een doorbraak, maar mijn overbuurvrouw uit Göttingen haalde mij uit de droom: heb je niet gehoord wat onze Vaticaan-vriend fluisterde in de richting van Lehmann in het Italiaans: je spreekt niet naar mijn hart. Daarmee was het van tafel. Aan zulke dingen moet je wennen en naar een heel klein deel van Gods geduld verlangen. Een schrale, maar niet onbelangrijke troost was het helpen formuleren van een betere passage over Israël (titel: God’s Grace as the Continuum of Israël’s history) in het einddocument.

En toch: de hoop blijft sluimeren en dat is misschien nog belangrijker dan de overeenkomst over de Justification die er tenslotte kwam, een compromis met nog open plekken, maar lang ondenkbaar en in die zin toch een doorbraak.”

Heeft Barth je ooit bijzonder aangesproken? Ik vermoed een zekere reserve die je wellicht ten opzichte van veel calvinisme altijd wel wat hebt gehad…

“Over de politieke discussie met Barth c.s. sprak ik al, maar hoe zou Barth met zijn nadruk op het Woord in de woorden mij niet aanspreken, we ontdekten zoveel overeenkomsten en inderdaad: Barth zelf was een van de weinigen die zich liet aanspreken door die vroege oud-testamentische preken van Luther, ongetwijfeld daarin gestimuleerd door Charlotte von Kirschbaum; de grootse preek van Luther over de Kananese vrouw die tegen alles in aan het Woord van en over God vasthoudt, maakte ook op hem grote indruk. Ik weet nog steeds te weinig van hem af, lees af en toe in zijn Römerbrief, leer ook nog steeds van At Polhuis.

Met steeds weer die angstige vraag: gaat dit voorbij of kan de essentie ervan, dat grandioze NEIN, op een nieuwe manier herleven te midden van zoveel angstig en boos geroep waarvan je hoopt dat het de op drift geraakten niet nog extra beschadigt?”

Zou je het calvinisme meer Woord-gericht willen noemen dan het lutheranisme, of is dat typisch modernistische onzin?

“Zeker niet! Vooral de gedachte, dat preken het eigenlijke is en de rest minder, heeft de kerk geschaad en de ogen verduisterd voor het verbum visibile. Denk maar aan zo’n oud prachtig en kwalijk woord als aanklevende bediening, gesymboliseerd door het doopbakje aan de kanseltrap, dan hoefde de predikant maar even een paar treden af te dalen… Maar als je dan leest – ik dank Wim Balke voor de wijze waarop hij ons daar in voorging – hoe vaak en dringend Calvijn in zijn preken de mensen naar het Avondmaal verwijst – dan mogen wij het in elk geval Calvijn niet zo makkelijk verwijten als vaak gebeurt. Jullie zijn een beetje ‘reformierte Lutheraner’ zei onze Franse vriend Birmelé eens over ons Hollandse lutheranen en daar is niks mis mee. Woord-gericht moeten we zijn, fides ex auditu hield ook Luther vol, dat geldt voor preken, de Schrift naar de mensen brengen, maar ook voor ‘taal en teken’ en daarbij ruimde hij ook een plaats in voor andere woordgestalten zoals ook en juist muziek en lied (waaronder psalmliederen, natuurlijk, maar niet zo calvinistisch-exclusief!).

Maar de grootste liturgisten onder ons – ‘gewoon’ hervormd of ook gereformeerd groot geworden – zijn ook op hun manier daarbij zo krachtig ‘Woord-gericht’, sla het Liedboek maar op en het Dienstboek. ‘Versta de taal van het beeldverhaal’ (Willem Barnard).

Goed, we moeten het dus nodig nader hebben over wat mij blijvend ging ‘aankleven’: vieren.”

 De liturgie

“Inmiddels was ook de liturgie op mijn pad gekomen: ‘Doe jij dat maar, daar ben je immers zo van, als lutheraan?’ Alsof die geweldige beweging van de dertiger jaren – vernieuwd door Willem Barnard in de vijftiger jaren – niet ook al een spoor door de kerken getrokken had. Maar toen ik begon: wat een vak in die actietijd, veel te binnenkerkelijk toch? Totdat veel acties stuk liepen op oude muren en de altijd doorgaande liturgie ook bleek te functioneren als het ‘vliegwiel van de actie’.

De theaterliturgie-vieringen in het Bussumse Spant met Dick Zevenbergen en Cilia Hogerzeil, waar ik bij betrokken was om niet alleen bezig te zijn met de grote tradities, toonden ook aan dat dat kon. En breed in de kerk – denk ook aan wat van der Werf aandurfde in de DOM! – groeide de aandacht voor de bezinning op wat er te vieren valt, samen met het zoeken naar de bijbelse wortels van het gedenken. En naar wat het bewaren waard was van de eeuwen traditie, zoals de al gauw intens beleefde Paaswake. En dat niet zonder intensief contact met invloedrijken als Overbosch, Willem Barnard – zijn schitterende boeken moeten gelezen blijven – en cantores als Frits Mehrtens en Willem Vogel! Maar wie weet nog hoe Miskotte verlangde naar de goede liturgie, goede woorden? Toen hij de litanie uit ons dienstboek van 1955 hoorde, wilde hij onmiddellijk de tekst hebben.

Mijn boekje over liturgie (1976), deel van een ‘vijfjarenplan’ van onze kerk – Driemaal drie is negen, het is ergens in een boekwinkel bij de wiskunde gezet! – werd tot mijn stomme verbazing een bestseller, net als trouwens een jaar daarvoor dat van Coert Lindijer over het pastoraat, ook een speerpunt in Amsterdam.

Er werd nog gelezen! Maar ook geluisterd, we ontdekten de kracht van juist het radiowerk, als van het Leerhuis voor de plaats van de Schriften in de eredienst en voor het bekend worden van de oogst van nieuwe gezangen – die oogst is een Nederlands unicum, zeiden de buitenlandse kenners van onze taal!

Maar ook: Het Ikon-programma ‘Woord voor Woord’ op tv werd gezien en dat over de bijbel van Nico Bouhuys en Karel Deurloo kreeg de Nipkovschijf!”

Ik zie je nog voor me in een dienst in de Amstelkerk: een zwarte toga met een groene stola; twee tradities die je wilde verenigen. Ik denk aan de colleges samen met Beker: er heerste een haast bevindelijke opwinding dat God alle kloven overbrugt: Barth, OT, NT, Luther, synagoge, Gunning, socialisme, RKK, moderniteit; dogmatiek is in wezen liturgie en liturgie is in wezen dogmatiek…. Het waren hoogovens waarin alles samensmolt. Heerlijk! Maar nu denk ik wel eens: was het theologie of alchemie… Herken je iets van die twijfel achteraf?

“Mooi dat woord alchemie! Daar ging het toch om goud? En als Beker dan losging, meestal aan het eind van het college, ik keek soms angstig op mijn horloge, dan wist je: hij is goud op het spoor! Maar ja, als je dan als jong predikant ermee aan de gang moet in Friesland of zo, dan moet je dat omsmelten in centen. Hadden wij ze de tools meegegeven om ermee tussen de mensen te staan? Natuurlijk herken ik die twijfel. Ik heb het ook zo ervaren met mijn vak en heb toen maar eens wat mensen bijeengeroepen rond de vraag: hoe gaat dat bij jullie op en onder en naast de kansel en rond water, brood en wijn? En die groep bestaat niet voor niets nog!”

Maar ken je geen inhoudelijke twijfel, dat in het enthousiasme van de jaren zestig en zeventig de theologie ook iets is kwijtgeraakt van haar eigen strengheid en discipline, en tegelijk haar bescheidenheid?

“Een ingrijpende vraag! Ik begin bij dat woord bescheidenheid. Dat roept ineens zoveel bij mij op. De theologie, maar vooral de kerken waren na de oorlog bepaald niet bescheiden. Men sprak vrolijk over herkerstening, bouwde kerken bij de vleet, geloofde dat het volk, dat in wanhoop de kerken weer had opgezocht voor bemoediging en gebeden, dat zou voortzetten en even leek dat ook zo.

Daarvan bevrijdden ons die jaren, de vanzelfsprekendheden waren voorbij. Maar er kwam toch ook een nieuwe psalmberijming en nieuwe disciplines zoals een leesrooster, een zegen. En streng waren we ook – theologisch en kwalitatief – als het ging om de wat we zouden zingen in de kerk bij het overleg (van jaren !) over het Liedboek van 1973. Dat er positief op gereageerd werd – totaal onverwacht binnen een jaar 1000.000 Liedboeken verkocht, men was uitgegaan van minder dan de helft, het papier was niet aan te slepen – stimuleerde ons om verder te gaan. Daarbij hebben wij de kerkgangers zeker af en toe overvraagd. We hadden dat misschien toch voorzichtiger, ‘bescheidener’, moeten aanpakken.

En drie jaren Torah lezen, het was een avontuur, maar ook een krachttoer, daarna is er verstandiger mee omgegaan, zonder wat ons toen boeide en inspireerde te laten vallen. Hierbij moet en wil ik de naam noemen van mijn vriend en tochtgenoot Dirk Monshouwer die daarbij onder andere via ‘De Eerste Dag’ zoveel leiding gaf. Samen brachten wij liturgie en exegese bijeen in een boek als ‘Johannes, de evangelist van de feesten’, waarbij ik genoot van Dirks zeldzaam inzicht in de zeggingskracht van dat vierde evangelie. Beseffend ook wat dat zoeken naar het geheim in de teksten betekent voor het volhouden van het geloof, dat gevoed moet worden wil het een ‘geloof bij de gratie Gods’ blijven. (Miskottes preek onder die titel behoort tot mijn lijfgoed !) Niettemin: de vreugde erover dat het vieren van de liturgie zoveel intenser beleefd werd, is er ook nu nog en die vreugde, dat geheim, hoezeer altijd aangevochten ook, het blijft, tegen alles in.”

Ben je teleurgesteld in wat de tijd na de oorlog heeft gebracht, in de kerk of in de maatschappij? Zijn er zaken in met name de kerk die je verloren ziet gaan?

“Dat er kerken te koop staan is niet erg, er waren er teveel en ze waren ook te dicht na zondag, anders dan elders. Dat zo velen, ook dichtbij, het ‘vieren’ niet meer in hun agenda hebben, soms puur door overbelasting, zonder het te missen, maar ook vaak zonder het geloof de rug toe te keren, roept ook bij mij vragen op. En een waarschuwing voor te gemakkelijke en gladde antwoorden.

Laten we niet over het hoofd zien, dat er nog gevierd wordt, ook nu het ter kerke gaan voor velen niet meer een gewoonte, maar een besluit is, gegrond in een verlangen naar de vrede die alle verstand te boven gaat. Een ding is en blijft zeker: De kerk van Christus is geen bedrijf, maar uiteindelijk een Godswonder en het ambt geen baan, laat staan een flexbaan, de vloek van deze tijd. Hier gelden andere wetten, het ‘Recht der Gnade’ (term van de grote kerkrechtman Dombois).

Alles goed en wel, maar waar ik me zorgen over maak is de enorme druk die er op de huidige mensen die in de kerk werken ligt. Wij hadden nog het gevoel, dat er grote mogelijkheden waren en keken met hoop naar de toekomst. De huidige generatie werkt in een sfeer van minder en kleiner worden en om het dan vrolijk vol te houden vergt zoveel meer en een eigenwijs en tegendraads geloof. Wat ik nog kan doen? Hun, jullie allen trouw blijven en gewoon: vrolijk naar de kerk gaan zolang ik het kan en met alles meedoen. Is dat alles? Ja, dat is alles, dat is veel.”

Is er nog een Joop Boendermaker met onverwachte kanten, die we helemaal niet kennen?

“Misschien, Wessel: dat ik de overgrootvader mag zijn van een kind dat we met alle zorg omringen, een downkind dat nooit down is, maar ons een liefde toestraalt die de hemel nabij brengt en er op aarde mag zijn!

Ik kende al diensten met mensen wier denkbeperktheid gecompenseerd wordt door een zeldzaam talent voor feest en vieren dat je optilt. Ook dat heb ik ervaren liefst samen met een pastoor of andere medevoorganger voor wie het dagelijks en zondagelijks werk is. Als niemand er meer heil in ziet, zij en hun volk wel! En bij een ontmoeting met de grote liturgist uit Trier, Balthasar Fischer, die zoveel heeft gedaan voor de veranderingen in de Romeinse liturgie, merkten we dat we allebei die ervaringen deelden, om bij te leren.”

Tot slot wil ik je graag nog het woord geven over Luther. Dat Luther op dit moment als een antisemiet door het leven gaat, terwijl hij je tegelijkertijd heeft geholpen om de draad van het geloof vast te houden in en na de oorlog, moet je enorm veel pijn doen. Hoe sta je in deze hele discussie?

“Een vraag die mij diep raakt, Wessel, daar heb ik het huidige gedoe niet voor nodig. Want meer nog dan men weet, heeft juist ook dit mijn leven bepaald, sinds ooit een Duitse studiegenoot mij vroeg er een verhaal over te houden. Nee zeggen was geen optie, ik ben er sindsdien mee bezig geweest en inderdaad: het lezen van die latere geschriften doet, bij alle historische afstand en relativering, pijn, allicht, je zal maar luthers zijn..

Wat bezielde hem zich zo te uiten? Maar de opgave is – en daar zijn velen mee bezig geweest – de historische context helder in de gaten te houden en te zien en te begrijpen wat hem bezielde, verontrustte, boos en angstig maakte, als ons dat al lukt.

Dan hoop je om op het spoor te komen van de enige goede vraag: hoe kan het zijn, dat Luther zo doordrongen is van het belang van Gods Woord in Torah en heel Tenach en het zeer bijzondere van het volk Israël, van Gods lieve volk (letterlijk in zijn Magnificat-uitleg, 1521), van dit groot mysterie (idem), en dan later precies die maatregelen aanraadt die hij eerder veroordeelt?

Proberen te begrijpen dus, hem niet verontschuldigen, ook geen schuld belijden voor teksten die we niet geschreven hebben en waarvan we vanzelfsprekend allang aftand genomen hebben, zoals ook officieel is gedaan door de Lutherse Wereldfederatie. De voorbereiding daartoe heb ik meegemaakt, we vergaderden samen met de leiding van het Joods Wereldcongres en dat was op zich al een bijzondere ervaring.

Ook als ik joodse hoorders had bij mijn verhaal zoals in Leipzig, merkte je dat het ze verraste dat hij ook zo positief bezig was geweest met hun Bijbel, zij het dan in de verwachting dat zij zouden meegaan met het evangelie, en dat hun Abraham ook voor hem hét voorbeeld van geloven is. Dus vasthouden als Luther aan Woord en beloften, tegen alle verstand en gevoel in, zoals de aartsvader vasthield, want: wir haben nit eynen andern Gott, denn der Juden Gott ist.

Genoeg daarover, want dat we met deze prediker en uitlegger en ooit tot ketter verklaarde nog niet klaar zijn, blijkt wel uit de fascinatie voor hem bij zovelen uit allerlei hoeken, ook in ons land . Daar zullen we in het volgend jaar nog veel meer van horen en zien, onder andere in een grote verzameling vertaalde teksten, waarin al die thema’s voorkomen, zoals het kruis als de ultieme verborgenheid Gods, de vrijheid, de liefde als horend bij geloof en vertrouwen.

Maar laat hem tot slot zelf spreken: een mij steeds weer verbazende uitroep in zijn colleges over de Romeinenbrief (bij 2,15) in kostelijk Latijn, een weergaloze samenvatting van waar het hem continu om zal blijven gaan, de ontdekkersvreugde straalt ervan af:

 Deus maior est corde nostro. Maior est defensor quam accusator, etiam in infinitum.

Deus defensor, cor accusator. Que proportio? Sic, sic, etiam sic!

 God is groter dan ons hart. Groter is wie verdedigt dan wie beschuldigt, tot in het oneindige toe. God de verdediger, het hart de beschuldiger. Wat een verhouding? Maar zo, zo is het,

echt zo!

 

Die uitroep midden in een college, het zegt alles en opende de deuren van bevrijding voor hen voor wie de ‘mooie’ angstbeelden van Jeroen Bosch maar al te werkelijk waren.

En voor mij.”

Professor Joop, ik wil je namens velen, oud-studenten en lezers van In de Waagschaal, heel hartelijk danken voor je woorden.

Wessel ten Boom

                                            

 Toelichting:

Willem ten Boom (1886-1946) was o.m. de eerste secretaris van de in de oorlog ontstane hervormde Raad voor de verhouding van Kerk en Israël.

J. de Zwaan (1883-1957) was o.m. hoogleraar Nieuwe Testament in Leiden van 1929-1953 (en lid van de Eerste kamer voor de CHU van 1937-1956)

P. Boendermaker promoveerde in 1930 op een proefschrift over Paulus en het Orfisme en was van 1946-1963 hoogleraar Lutherse theologie en liturgie aan het Luthers Seminarium aan de UvA.

Frits Mehrtens (1922-1975) was organist, componist en docent kerkmuziek. Hij overleed aan een auto-ongeluk.

Hendrik Kraemer (1888-1956) was taalkundige, zendeling en godsdienstwetenschapper, m.n. op het gebied van de islam. Door zijn ‘dialogische benadering’ geldt hij internationaal als een van de grondleggers van de moderne zending.

E. Jansen Schoonhoven (1904-1995) was o.m. hoogleraar zendingswetenschap in Leiden.

F.W.A. Korff (1887-1942) was dogmaticus te Leiden. In 1940/41 verscheen zijn ‘Christologie. De leer van het komen Gods’.

Bentveld: in dit dorpje in N.H. stond het vormingscentrum van de Nederlandse Woodbrookers (religieus-socialisten).

A. van Biemen (1914-1984) was theoloog en socioloog. Hij was van 1946-1979 directeur van Bentveld en van 1969-1984 hoogleraar sociologie (theol. fac.) in Amsterdam.

Duplex ordo: regeling binnen de nieuwe onderwijswet uit 1876 die het mogelijk maakte aan de theologische staatsfaculteiten kerkelijke hoogleraren te benoemen.

M.A. Beek (1909-1987) was hoogleraar Oude Testament in Amsterdam van 1946-1974.

J.N. Sevenster (1900-1991) was hoogleraar Nieuwe Testament in Amsterdam van 1946-1969.

G.C. van Niftrik (1904-1972) was hoogleraar dogmatiek in Amsterdam van 1946-1972.

W.J. Kooiman (1903-1968) was hoogleraar kerkgeschiedenis aan de UvA en hoogleraar aan het EvangelischLuthers Seminarium aldaar van 1946-1968.

KTUA: Katholieke Theologische Universiteit Amsterdam, via Utrecht uiteindelijk terechtgekomen in de Tilburg University.

Charlotte von Kirschbaum (1899-1975) was verpleegkundige, maakte in 1925 kennis met Barth, werd zijn naaste medewerker en de vrouw met wie Barth zijn leven deelde. Vanaf 1929 woonde zij met de familie Barth onder één dak, totdat zij in 1966 werd opgenomen in een psychiatrische inrichting.

Preek van Luther over Kananese vrouw: preek bij Mat. 15:21-28, Evangelienauslegung 2, 510.

W. Balke (1933) is em. hoogleraar kerkgeschiedenis in Amsterdam (UvA, VU) en Praag.

Fides ex auditu: Het geloof is uit het gehoor (vgl. Rom. 10:17).

C. Lindijer (1917-2008) was vanaf 1968 collega hoogleraar aan het Luthers Seminarium, met als leeropdracht o.a. Bijbelse theologie. Na de arbeidsdeling binnen de kerkelijke opleidingen van de UvA gaf hij aan alle studenten daar (hervormd, doopsgezind en luthers) het vak pastoraat, zoals Boendermaker er liturgie gaf.

E.J. Beker (1921-2006) was hoogleraar dogmatiek in Amsterdam van 1974-1984.