Tegen edumetrisch lezen

logo-idW-oud

 

TEGEN EDUMETRISCH LEZEN 

 

Leerlingen in het voortgezet onderwijs lezen boeken. Werken van Arnon Grunberg, Stefan Brijs, Herman Koch.

Wat kan een docent hier bieden? Er is op de lerarenopleidingen aandacht voor een literatuur-educatieve richting die beweert dat ontwikkeling van literaire competentie het doel van het literatuuronderwijs is. Men onderscheidt zeven niveaus (belevend lezen, herkennend en reflecterend lezen, interpreterend en letterkundig lezen en ten slotte acade-misch lezen) en het curriculum is erop ingericht een hoger niveau te bereiken. De Stichting Lezen en het Ministerie van OCW staan positief tegenover dit type literatuuronderwijs.

De Deense filosoof Søren Kierkegaard ziet er geen brood in om over niveaus van literaire competentie te praten.

Zoveel maakt Udo Doedens duidelijk in het artikel “In de spiegel kijken.” (IdW 17 juli 2010). De kern is: een lezer weet zich door een boek aangesproken of niet.

De docent kan met de leerlingen bespreken dat de hoge inzet van lezen is de verhouding van de lezer tot de wereld van het boek. Net als het lezen van de bijbel is het lezen van elk ander boek een zaak van een houding-vooraf. Een roman die demonstreert wat het is om mens te zijn in een complexe wereld vraagt aan de lezer instemming en erken-ning voor het vertelde inzicht of stelt de lezer in de gelegenheid na kennisneming die visie af te wijzen. Vooraf wordt geloof gevraagd dat de auteur in alle authenticiteit een romanwereld presenteert die zich verhoudt tot de reële wereld en dat van jou, lezer, gevraagd wordt op een subjectieve manier te reageren. Jij, lezer, doet ertoe.

Er zijn – naast de docenten – voor de leerlingen in het voortgezet onderwijs voorbeeldlezers. Milan Kundera is een voorbeeldlezer. Kundera verdiept zich in W.F. Hermans en verbaast zich over de complexiteit van diens obscuriteit. Kundera benadert de roman Le Chambre noir de Damocles met herkenning en respect. Kundera laat zien wat Doedens suggereert, namelijk dat zo’n boek een sommerend karakter heeft. Hermans wil de lezer de erkenning afdwingen dat zijn verleidelijke en fatalistische weergave van de wereld als chaotisch labyrint adequaat is. De jonge lezer raakt daarbij maar al te snel verstrikt in onbetrouwbare netten, en moet uiteindelijk een standpunt innemen. Geef ik gehoor en ga ik akkoord met deze werkelijkheids-weergave? Academisch lezen en interpretaties doen er op dat gegeven moment niet meer toe. Dat laat Kundera zien. De jonge lezer kan niet op de tribune blijven zitten, zijn inzet is op het sportveld vereist en hij moet meespelen als de uiteindelijke vraag gesteld wordt: is dit mijn spel? Is dit mijn wereld?

De lezer – dus ook na een beschouwelijke afweging van analyses en academische objectiviteit – moet uiteindelijk een tweede naïveteit (Ernst Simon) opbrengen en vanuit die herwonnen ontvankelijkheid de wereld van het boek beoor-delen.

Angélique del Rey heeft in haar boek A l‘école des compétences de wereld van het competentiedenken breed ver-kend. Het meten van de competentieniveaus (“edumetrie”), zo laat de jonge Franse filosofe zien, gaat daarbij geheel voorbij aan zaken als gewoon lezen. De logica van het competentiedenken houdt de jonge mens weg van het eigen oordeel, zaak is daar de flexibele mens die werkt aan zijn emplooibaarheid.

Maar de schoolwereld is eenvoudig. Zitten en lezen! Leerlingen – op welk vermeend niveau men hun vorderingen en attitudes ook meet – hebben er hun handen vol aan om na het spontane lezen van Het Diner of De grote Zaal hun verwarring te boven te komen om de vraag te beantwoorden: hoe stel ik me op tegenover deze presentaties? Een goed gesprek is dan op zijn plaats.

André van Dijk
Maastricht, Sint-Maartenscollege

Milan Kundera: “La poésie noire et l ‘ambiguïte”, Le Monde 26 01 2007.
Angélique del Rey: A l‘école des compétences, Paris 2010.