De koninklijke weg van de bijbelse theologie

logo-idW-oud

De koninklijke weg van de bijbelse theologie

Vijftig jaar geleden verscheen ‘Der königliche Mensch’ van Karl Barth, als een passage in de Verzoeningsleer. Het was een versie van ‘de synoptische Jezus’: een overzicht in vogelvlucht van de verhalen over Jezus zoals Marcus, Mattheus en Lucas die bieden. Het was de bedoeling om een indruk te geven van de mens Jezus in zijn confronterende werking. En, voor mij zelf gesproken, het werkte. Het is één van die fragmenten uit de Kirchliche Dogmatik die mij de jaren door hebben begeleid als stille kracht. Het zat er vanaf het begin in. Bert ter Schegget ontleende er de titel aan voor één van zijn boeken: ‘Partijgangers der armen’. Aan de faculteit in Amsterdam ontbrandde eind jaren zestig een discussie tussen de toenmalige dogmaticus Van Niftrik en Dick Boer over de interpretatie van wat Barth daar schijnbaar onschuldig noemde: ‘het gematigde conservatisme’ van Jezus. Frans Breukelman ademde op omdat hier het motief van de vorstelijke mens neergezet werd in een tijd waarin de mens bezig was zichzelf te verliezen. Hier geen zich zelf wegcijferende, altruïstische, het lijden koesterende knecht, maar een mens die moedig en vrij op eigen benen staat. Met deze boodschap in mijn rugzakje durfde ik wel op weg te gaan. Onderweg erodeerde het ‘Jezusbeeld’ van de jaren vijftig. Het werkte, maar wel steeds meer als stille kracht. Toen Nico Bakker enkele jaren geleden een vertaling en bewerking van deze ooit zo sensationele tekst bezorgde, beschouwde ik dat dan ook als een aanleiding om me opnieuw af te vragen: wat doet het me en wat doe ik er nu mee? Een paar opmerkingen.

1. -Het doet me wat dat Karl Barth het thema opneemt van zijn vader, de nieuwtestamenticus Fritz Barth.

Terecht zegt zijn biograaf E. Busch dat Karl Barth in het bewuste fragment het thema opneemt, dat omstreeks 1900 een grote rol speelde, namelijk het thema van het ‘Leben Jesu’. Maar dat is me nog te algemeen gezegd. Het hart van de zoon wendt zich hier tot de vader. Voor me ligt het boek van Fritz Barth Die Hauptprobleme des Lebens Jesu. Eine geschichtliche Untersuchung. Tussen 1899 en 1911 was het verschillende malen herdrukt en Peter Barth had het na zijn dood nog eens uitgegeven in 1917. Het boek sluit aan bij het toenmalig historisch onderzoek naar het leven van Jezus. Maar het is duidelijk dat Fritz Barth een subtiele positie inneemt waardoor hij niet alleen enige afstand bewaart van orthodox-dogmatische maar ook van de liberale historisch-kritische facties. Dat laatste verleidt hem tot uitspraken over de wonderen in het evangelie, zoals: ‘De vraag is niet wat er gebeurd kan zijn, maar wat blijkt te zijn gebeurd en hoe we daarover onze mening geven’ (104). En aan het eind van zijn studie over Jezus zegt hij ronduit: ‘De zin en het doel van alle bijbelonderzoek en theologie is dat Jezus ons in alle bijzonderheden van zijn leven als de volkomen openbaring van God aan onze generatie duidelijk wordt’ (253/254). Door deze positiekeuze werd hij in de theologische discussie gemarginaliseerd. ‘Hij werd niet gezien en enigszins geminacht’ zoals zijn zoon Karl schreef (Nachwort Schleiermacher Auswahl, 1968, 295). En die zoon betrapte zichzelf op een sterke neiging om zijn vader te rehabiliteren. Daarom ben ik zo vrij om ‘Der königliche Mensch’ te beschouwen als een stilzwijgende poging om het ‘Leben Jesu’ van zijn vader op te nemen en op nieuwe wijze te verwerken. Het gaat beslist niet om een slaafse navolging. Het is een volstrekt eigen ontwerp. Maar het thema zit in zijn hoofd. En misschien trilt die verbinding zelfs tot in zijn taalgebruik mee, bijvoorbeeld wanneer Karl Barth over Jezus zegt, dat hij ‘niet gezien…en geminacht werd.’(K.D. IV, 2, 186). Hoe dan ook, het doet me wat dat hij het negentiende-eeuwse motief van het leven van Jezus niet beschaamd van zich afhoudt, maar als een nalatenschap opneemt en verwerkt.

2. Ik realiseer me hoe kunstig het dogmatisch betoog en het bijbels verhaal met elkaar worden verbonden.

In zijn inleiding op ‘Der königliche Mensch’ verwijt Barth aan de ‘oude dogmatiek’ dat ze wel nadacht over de verhouding van de goddelijkheid en menselijkheid van Jezus (met het accent op de goddelijkheid), maar dat ze de geschiedenis van de mens Jezus niet aan de orde stelde. Daar zat een leemte in hun denken (K.D. IV, 2,174). In dit verwijt zit echter ook een element van zelfkritiek verborgen. Barth zelf had in zijn christologische ontwerpen tot dusver de ‘twee naturenleer’ ontvouwd aan de hand van de oude dogmatische begrippen: anhypostasis, unio hypostatica en communio naturarum en – met een lange vork – de communicatio idiomatum. Hij dynamiseerde die begrippen door zijn flitsende, dialektische denkbeweging. En dat gaf hem de gelegenheid om even baldadig als oprecht, dwars tegen het moderne discours in, Gòd aan te wijzen als subject van het messiaanse gebeuren. Totdat hij in de jaren vijftig blijkbaar beseft dat het klassieke begrippenapparaat en de dialektische denkbeweging op zich onvoldoende zijn. De vraag naar de menselijkheid van Jezus en daarmee impliciet ook de vraag naar onze humanitas, blijft daardoor onderbelicht. Om over het menszijn van Jezus te spreken is er geen alternatief dan het vertellen van het verhaal. En zo maakt hij de weg vrij voor een nieuwe benadering van het ‘Leben Jesu’. Het wordt één oefening om het levensverhaal van Jezus te vertellen en bij het verhaal te blijven zonder te vluchten in klassieke of dialectische begrippen. ‘Der königliche Mensch’ beschouw ik als de late regen in Barths christologische ontwikkeling. Als het feest van de vertelling losbreekt, frist de K.D. ervan op. Niettemin blijft de hand van de dogmaticus en van de dialecticus in de vertelling merkbaar. Hier wordt namelijk niet de structuur van het evangelieverhaal gevolgd, zoals men in het spoor van Breukelman zou doen, maar het evangelie wordt vier maal achtereen diagonaal gelezen. De dogmaticus kan het niet laten om eerst tweemaal naar de ‘persoon’ en dan nog eens tweemaal naar het ‘werk’ van Jezus Christus te vragen. En de dialecticus behandelt de vraag naar de ‘persoon’ in twee streng parallel opgebouwde gedachtegangen, waarin Jezus tussen de mensen als vrije vorst verkeert, maar van Godswege als revolutionair de samenleving òmkeert. Kortom, Barth demonstreert hier hoe dogmatisch denken en narrativiteit met elkaar verbonden kunnen worden. Betoog en verhaal gaan hier hand in hand. Het is een onderzoek naar wat waar en goed en echt is en tegelijk het bericht van een geschiedenis. Dat is een hoge kunst, waarvan ieder die iets over Jezus wil zeggen het fijne zou willen weten.

3. Het heeft een voorbeeldfunctie voor de bijbelse theologie.

Het zwaartepunt van ‘Der königliche Mensch’ ligt in het derde en vierde deel. Hier wordt eerst uitvoerig verteld over Jezus’ levensdaad: zijn woorden over het Rijk Gods en de daden, waarmee hij mensen met wie het niet goed gaat, geneest en bevrijdt. En afsluitend wordt aangegeven in welke zin de kruisiging kan worden beschouwd als ‘bekroning’ van deze levensdaad. In deze twee delen zal men de meeste dwarsverbindingen vinden met Fritz Barths ‘Leben Jesu’. Wanneer men de teksten naast elkaar leest, is het alsof je de zoon bezig ziet de erfenis van zijn vader kritisch door te nemen, te verwerken en door te geven. Nu blijkt hoe belangrijk de tussenpositie is die Fritz Barth innam tussen de historisch-kritische exegeten en de dogmatische traditie. Zonder ze te negeren of te passeren, maar in gedurig gesprek met beiden, had hij daar een eigen ruimte gecreëerd waar de evangelisten voor zich konden spreken en waar hij de belangrijkste aandachtspunten die zij aan de orde wilden stellen naar voren kon halen. Deze vrije ruimte wordt door Karl Barth uitgebouwd. Hier kan hij de dogmaticus en de dialecticus herinneren aan het feit dat de bijbelse geschriften dóór en dóór historische documenten zijn en hier kan hij de exegeet herinneren aan het feit dat de boodschap van deze documenten niet zonder meer herleid kan worden tot een algemeen geschiedenisbegrip. In die bufferzone tussen de beide partijen zet hij zijn versie van het ‘Leben Jesu’ neer. Karl Barth bewandelt hier de koninklijke weg van de bijbelse theologie. Op deze wijze wilde hij de impasse van zijn vader doorbreken en vond hij voor zich zelf een doorgang door de discussie van de jaren vijftig. In de tweede helft van de twintigste eeuw is de weg van de bijbelse theologie inderdaad zeer vruchtbaar gebleken.

Door de herlezing van ‘Der königliche Mensch’ eigen ik mij een dubbel deel van de nalatenschap toe uit de eeuw van mijn vader. Nu is het één ding om die vijftig jaar oude tekst te lezen. Het is een ander ding om zelf woorden te vinden om het verhaal van Jezus te kunnen vertellen in een culturele situatie, waarin de naam van Jezus eerder een blokkade dan een aanbeveling is. Barths tekst en Bakkers bewerking zijn bedoeld om daarin te oefenen.

Maarten den Dulk