Karl Barth, een inleiding

logo

Karl Barth 1886-1968. Dogmaticus in Göttingen, Münster, Bonn en Basel. Auteur van de Kirchliche Dogmatik (13 delen). Zijn verzameld werk is echter veel groter. Het wordt langzaam maar zeker uitgegeven en telt nu reeds 35 delen.

Als protestants dogmaticus stuurde hij in en buiten Europa het theologisch gesprek aan in de oecumene in de jaren ’20 tot ’60 van de vorige eeuw. De meest uiteenlopende mensen waren met hem in de weer. Instemmend, woedend, als leerling of als verbeten vijand. Maar nooit onverschillig.
Zijn brede uitstraling had te maken met de polariteiten in zijn denken:

Orthodoxie en Liberalisme

Zijn vertrekpunt van huis uit was de tamelijk rechtzinnige overtuiging van zijn vader Fritz Barth, zwitsers protestants nieuwtestamenticus en patristicus. Als student echter werd hij gefascineerd door de grote duitse theologen die door de Verlichting heen gegaan waren Harnack en Herrmann, de neoprotestantse, liberale theologie dus. Tijdens zijn predikantschap in Safenwil brak de eerste wereldoorlog uit en hij moest erkennen dat de theologie van zijn tijd bankroet was. Zijn liberale leermeesters steunden openlijk de Duitse aanval. De orthodoxe theologen reflecteerden niet kritisch genoeg op het tijdgebeuren in zijn ogen. Hij kon met geen van beiden meer verder en begon zijn eigen weg te zoeken. Maar de beide polen in zijn opvoeding en opleiding blijft hij trouw, in de zin dat hij de zuivere erfenis van de protestantse orthodoxie (Luther, Calvijn en en de protestantse scholastische theologie) tot in de kern onderzocht en verstond en tegelijk de ware bedoeling van de Verlichting, de moderniteit (Kant, Hegel), zich eigen maakte. Hij bracht beiden met elkaar in gesprek. Dat maakt zijn theologie tot een zeldzaam avontuur.

Reformatie en Oecumene

Hij radicaliseerde de reformatorische concentratie op het ‘enig nodige’. Hij oefende in (wat hij noemde) de bijbelse houding, dus voor en na ‘lernen’ bij de profeten en de apostelen. Hij probeerde door alles heen zicht te krijgen op de éne zaak waarom het in de Schrift gaat: Gods naam, Gods woord, Gods openbaring. Hij nam gaandeweg steeds meer de vrijheid om alle theologische problemen te doordenken vanuit één gezichtpunt Jezus Christus (verkiezing, schepping, God en mens).

Tegelijk naderde hij de roomskatholieke theologie zo goed mogelijk. Met behoud van zijn protestantse distantie kwam hij ze na. Hij probeerde de traditie van de gehele kerk te verwerken, vanaf de oudste symbolen en de kerkvaders. Hij probeerde een herkenbaar antwoord te geven op Thomas van Aquino. Het is een oecumenische theologie. Katholieke theologen zoals Küng hebben dat in zijn dagen ook gehonoreerd. En in Nederland hebben het beroemde voorbeeld van Tom Naastepad, de RK priester die met Barths theologie leefde en werkte.

Cultuur en revolutie

Hij verwerkt de cultuur van Europa, is in gesprek met de gezichtsbepalende filosofen, dichters (Goethe) en componisten (Mozart), maar niet als een burger die probeert boven alle partijen te blijven zweven. Hij is tegelijk reeds als predikant socialist geworden, richtte in zijn eerste gemeente vakbonden op, noemde Jezus de partijganger der armen, stelde zich als hoogleraar in Bonn openlijk op tegen het nationaal socialisme en moest daardoor Duitsland verlaten. Maar ook op zijn nieuwe plaats Basel bleef hij omstreden, omdat hij weigerde in de koude oorlog eenzijdig tegen de Sowjet Unie te kiezen, met alle kritiek die hij erop had.

Kerk en Israël

Hij probeerde met zijn enorme dogmatische oeuvre een nieuw fundament en nieuw elan te geven aan de slinkende minderheid van de christenen in Europa. Hij probeerde ze uit hun religieuze droom te halen en nuchter te maken. Tegelijk besefte hij gaandeweg in zij leven en zeker sinds de jaren ‘30 dat de kerk vergeten was dat de synagoge haar tweelingzuster was. Hij begon de onopgeefbare band met Israël aan de orde te stellen. Hij begon te beseffen dat niet de kerk in het midden staat, maar Israël. En dat bracht het kerkelijke triomfalistische denken aan het wankelen.

Door deze polariteiten in zijn denken trok hij de aandacht van mensen van heel uiteenlopende richtingen, vrijzinnig en orthodox, gereformeerd en katholiek, liberaal en socialist, kerkgangers en geseculariseerde wereldburgers. Wat hen bleef boeien was dat zijn denken nooit gefixeerd raakte op één van deze polen, maar altijd de beweging maakte van de één naar de ander en vice vera. Dat maakte ook dat ze steeds door hem op het verkeerde been gezet werden. Sommigen vonden dat prachtig, anderen werden er gek van. Men noemt dat zijn dialektische denkbeweging. Het vermogen om bij elk probleem niet of – of te zeggen, maar en – en, in een dubbele loyaliteit naar beide elkaar uitsluitende polen. En dan de beweging gaande te houden. Steeds blijven luisteren naar het gelijk in de opstelling van de ander.

Hij kwam op het toneel met twee publicaties in 1919, die insloegen als granaten.

De eerste en meest bekende publicatie is zijn commentaar op de brief aan de Romeinen. Der Römerbrief (Eerste uitgave 1919 en de tweede totaal omgewerkt 1922). Dat was een creatieve omgang met de tekst van Paulus, waarbij hij de vragen en antwoorden van Paulus zo verwerkte en actualiseerde dat ze veranderden in een uiterst kritisch commentaar op de theologische situatie na de eerste wereldoorlog. Hij kondigde het bankroet van de theologie van zijn dagen aan en riep op om geheel opnieuw van de grond af te beginnen. Niet meer bij de eigen religieusiteit, maar bij God die spreekt.

De tweede publicatie (ook in 1919) was een redevoering op een conferentie voor progressieve Duitse christenen in Tambach (Thüringen): Der Christ in der Gesellschaft. Het is een radicale maatschappij kritiek, waarbij het socialisme aangewezen werd als een gelijkenis (niet meer dan dat maar toch) van het Rijk Gods. Als je wilt begrijpen wat Gods revolutie te weeg brengt, dan moet je letten op de politieke revolutie die nu het Westen omwentelt, ten behoeve van hen die onderliggen. Gods revolutie, het Rijk Gods, het rijk van Jezus Christus is immers niet alleen iets wat nog zal komen, het is nu bezig onder ons de wereld te veranderen en het ligt als een verborgen beweging verborgen in het geheel van de samenleving, de wereld, de schepping (regnum naturae, gratiae en gloriae).

Dat zijn de twee wortels van zijn latere dogmatische denken: 1) opnieuw uitgaan van het vreemde motief van God die spreekt en dan 2) beseffen dat dat spreken van God tegelijk een revolutionair handelen is, dat de hele wereld in beweging brengt. Vanaf de schepping door de verzoening heen naar de voleinding, de verlossing toe.

En dan beseffen dat er geen alternatief is dan mee te doen aan deze beweging, demonstreren voor Gods revolutie.

In 1921 werd Barth hoogleraar in Göttingen. Hij had geen proefschrift geschreven, maar hij had zich zelf op de kaart gezet met zulke originele exegese en theologie, dat men voelde:hier kunnen we niet omheen. Toen hij eenmaal hoogleraar dogmatiek geworden was heeft hij zijn opdracht serieus genomen. Dogmatiek, zeker voortdurend gedrenkt in exegese en voortdurend trouw aan zijn politieke keuze, maar dogmatiek. Vanaf 1921 tot 1961 werkte hij aan de ontwikkeling van zijn dogmatisch oeuvre. Tegelijk heeft hij die dogmatiek nooit willen beoefenen als droogzwemmer aan de academie. Hij bleef trouw aan zijn inzicht dat de boodschap van Gods revolutie vraagt om mee te doen. Vandaar dat zijn dogmatiek over de hele linie ook ethiek is. De Kirchliche Dogmatik is dogmatiek en ethiek.

De ontwikkeling van zijn dogmatisch denken heeft zijn tijdgenoten, vrienden en vijanden, jaar in jaar uit bezig gehouden. Ze zijn erdoor gestimuleerd en ook altijd weer in de war gebracht: hoe kan jij dít nu weer zeggen. Toen K.H. Miskotte, die één van zijn trouwste leerlingen en propagandeurs in Nederland was, hoorde dat Karl Barth zich had uitgesproken tegen de kinderdoop raakte hij in loyaliteitscrisis. Dat kòn niet. Later maakte hij de wending mee. Omgekeerd was de gereformeerde dogmaticus Berkouwer (V.U.) aanvankelijk een verklaarde tegenstander van Barth, maar schreef later een instemmend boek over hem: Triomf der genade. Voor mij werd het lezen van zijn werk een avontuur, waardoor ik voor altijd van deze strenge, consistente en tegelijk hoogst beweeglijke theologie ben gaan houden. Soms van nabij, soms op een zekere afstand. Wat ik nu slechts kan doen is in enkele grove lijnen de opbouw van zijn werk laten zien. Misschien dient het als handvat voor eigen studie.

Barth had in de jaren twintig tot tweemaal toe college gegeven over het geheel van de dogmatiek (tot en met de eschatologie), maar slechts een enkele deel daarvan had hij gepubliceerd. Hij was het nog niet helemaal eens met wat hij zelf produceerde. Het was nog niet wat hem eigenlijk voor ogen stond. Pas na zijn veertigste krijgt hij grond onder de voeten. In 1932 begon hij voor de derde keer en nu kreeg het de vorm die hij zocht. Vanaf dat jaar verschijnt er met een zekere regelmaat een onderdeel van de Kirchliche Dogmatik. Totaal dertien boeken.

De opbouw van deze dogmatiek is overzichtelijk. Vijf hoofddelen. Om te beginnen de leer van het Woord van God (Prolegomena). Na deze inleiding wordt eerst aandacht gegeven aan de leer van God. Daarna wordt de dogmatiek breed ontvouwd in de leer over de schepping, over de verzoening en over de verlossing. Elk hoofddeel, vanaf de Godsleer, wordt afgesloten met een onderdeel ethiek. Dat was de opzet. Het werk is niet voltooid. De verzoeningsleer is afgebroken halverwege het laatste onderdeel over de ethiek. En de verlossingsleer is nooit geschreven.

In de Prolegomena wordt nagedacht over de functie van de dogmatiek.

De functie van dit onbescheiden grote werk is eigenlijk heel bescheiden. Althans zo was het bedoeld. Barth wil niet voorschrijven hoe je moet geloven en denken en spreken over God. Dat is niet het werk van de dogmaticus. Daar is de gemeente zelf bij en de theologen moeten de gemeente niet voor de voeten lopen. De dogmaticus gaat ervan uit dat er door de gemeente, door mannen en vrouwen, gedacht en gesproken wordt op allerlei manieren. Dat gebeurt in de prediking en de catechese en dat gebeurt rondom de bijbelse overlevering. Wat de dogmaticus (een man of een vrouw) doet is een kritische reflectie geven op de manier waarop er in de kerk gedacht en gesproken werd en wordt over God en mens en wereld. Vragen stellen: weet je wat je zegt, wil je dat eigenlijk wel zo zeggen, waarom zeg je het zo, en – kritisch stimulerend – kan het ook anders? De dogmaticus begint dus niet van boven met een eigen concept over God, maar begint beneden, bij dat gene wat er in de gemeente gedacht en gezegd en gedaan wordt, in schrift en prediking. Dat is materiaal dat je kunt bestuderen en dat is het materiaal waarop hij reflecteert.

In de Prolegomena gaat het dus (van achteren naar voren) heel practisch over de aard van de prediking en over de wijze van uitleggen van de schrift. Maar nu zegt de gemeente dat zij niet opgesloten wil worden in haar eigen woorden. Ze wil juist met al wat zij zegt open staan voor wat God zegt. Die pretentie van de gemeente neemt Barth serieus en dat betekent dat hij haar volgt in haar blikrichting en probeert na te gaan wat zij bedoelt met een God, die zich zelf te kennen geeft, die zich zelf openbaart. Hij behandelt dit thema zelfs als het eerste van de drie: de Openbaring. Hij vat dit hele deel samen onder de titel: Leer van het Woord van God. En die uitdrukking Woord van God legt hij helemaal aan het begin uit in een prachtige paragraaf.

De dogmatiek zelf begint daarna met de leer van God. Beter gezegd: er wordt nagedacht over de wijze waarop in de bijbel en in de kerk gesproken wordt en kan worden over het wonderlijke verhaal dat de God van Israël een verbond sluit met zijn volk en dat dit verbond inclusief al de volken wil zijn. God kiest er voor om zich in te zetten voor de humaniteit en de mens wordt gekozen om aan zijn strijd voor de humaniteit mee te doen. We krijgen met een Godsleer te maken die draait om het gebeuren dat God keuzes maakt en zich daarin geeft, ervoor staat en zich helemaal inzet om trouw te blijven aan zijn keuze. De keuze voor de mens. Dat is zo radicaal nooit eerder vertoond. En fascinerend om te lezen. Eén ingrijpend gesprek met de traditie van de kerk over de uitverkiezingsleer.

Daarna wordt de dogmatiek heel uitvoerig. Het gaat over schepping – verzoening – en verlossing. Maar de opzet blijft eenvoudig. Die drie deelwoorden moet je horen in hun werkwoordelijke kracht. Het zijn de daden van God, die schept, verzoent en verlost. Die een begin maakt met zijn verbondsgeschiedenis door de daad van de schepping, die zelf het verbroken verbond herstelt en vervult in de daad van de verzoening en die deze geschiedenis zal voltooien en voleindigen met de daad van de verlossing.Wat Barth wil doen is om de gemeente eraan te herinneren dat het haar hoofdtaak is om de grote daden van God te vertellen. En hij oefent dit vertellen in. De dogmatiek wordt gaandeweg een vertelling, een bericht van een geschiedenis. De geschiedenis van God met ons. God die zijn verbondsgeschiedenis begint door de voorwaarden te scheppen, ruimte en tijd te scheppen als plaats voor de ontmoeting met de mens. Schepping. God die zijn verbondsgeschiedenis doorzet ondanks het feit dat de mens zich zelf onmogelijk maakt. Die in Jezus Christus vrede maakt met zijn schepsel en dat schepsel nieuw recht van leven geeft en inzet als zijn bondgenoot. Verzoening. Maar met de verzoening is het niet afgelopen. De tijd van de nieuwe aarde onder de nieuwe hemel staat nog uit. De wereld is nog niet bevrijd van onrecht en onvrede en onheil. De hele geschapen wereld wacht nog op die ultieme bevrijding. De dag dat God tot zijn mens zal zeggen: kind, al het mijne is het uwe.

De wijze van schrijven van Barth wordt gaandeweg anders. Minder polemisch, meer meditatief. Maar op elke bladzij is hij wel in gesprek met anderen, met hoe zij het doen en hoe daarover denkt. En in elk onderdeel geeft hij brede bijbelstheologische excursen. Dat dialogische en exegetische karakter van zijn werk maakt de omvang zo groot. Je hoeft je echter nooit zorgen te maken of je dat allemaal wel kan inhalen. Je stapt ergens binnen in het werk en je krijgt binnen het bestek van een 50 a 100 bladzijden al zoveel verbindingen te verwerken dat je niets te kort komt (b.v. uit K.D. IV, 3 Das Volk Gottes im Weltgeschehen). Een korte inleiding in zijn denken kan hij beter zelf geven: Dogmatik im Grundriss (voor de Duitse studenten direct na de oorlog toen ze weer helemaal opnieuw moesten beginnen en geen lange adem hadden voor een deel K.D.). Of zijn commentaar op de Heidelberger Catechismus.

Teksten lezen: Eerst een deel van een seminar dat hij gaf in 1968 kort voor zijn dood. En een fragment van een nota die hij schreef voor de Wereldraad van Kerken in oprichting in Amsterdam in 1946. Hij is dan 60 jaar.

M. den Dulk