Chagrijn

logo-idW-oud

Chagrijn

In 1556 lag voor de Nederlandstalige lezer de eerste woord-voor-woord vertaling van het Nieuwe Testament gereed. Utenhove, taalgeleerde en drijvende kracht bij de opbouw van verschillende protestantse vluchtelingengemeentes, had er in Emden twee jaar aan gewerkt. Het werd een markant en eigenzinnig kunstwerk. Hij had uiteraard direct vanuit de grondtekst vertaald, maar dat was sinds Luther geen nieuws meer. Zijn vertaalproject had een pretentieuzer doelstelling. Hij probeerde met grote precisie en creativiteit de eigenheid van de Griekse woorden en de syntaxis in de Nederlandse taal naar voren te brengen. Daarbij verlegde hij bewust zijn eigen taalgrens met de bedoeling een Nederlands te scheppen, dat door alle dialecten heen voor iedereen verstaanbaar zou zijn. Het was de droom van een renaissancegeleerde: terug naar de vergeten bronnen van de taal en vooruit naar taalvernieuwing. Langs deze weg zou men in de eigen taal iets van het oorspronkelijke karakter van Gods Woord kunnen ervaren en tegelijk zou men nieuwe taal vinden om dat bijzondere met elkaar te kunnen delen. Dit project bracht een wending in de traditie van de bijbelvertaling. Een wending die tachtig jaar later voltooid zou worden in de publicatie van de Staten-Vertaling. Maar zover was het nog lang niet. In 1556 kwam de beweging niet van de grond. Bij publicatie werd de vertaling door het lezerspubliek over de hele linie afgewezen, waardoor de uitgeverij van Van der Erven wankelde en Utenhove het kapitaal dat hij in het project gestoken had verloor. Wat een theologische vernieuwing op het gebied van bijbelvertaling had moeten zijn, werd in eerste instantie een catastrofe.

Utenhove hoorde van de mislukking terwijl hij in Polen op bezoek was bij zijn vriend A Lasco. Hij had de verzorging van de tekst voor de druk overgedragen aan zijn medewerker Van Winghen. De onheilsbrief die deze Van Winghen in 1557 vanuit Emden naar hem stuurde, is bewaard gebleven en laat zich niet zonder ontroering lezen. Het biedt het chagrijn van iemand, die het niet kan verkroppen dat het vertaalproject door de spraakmakende meerderheid in de kerk volledig miskend wordt. Maar het toont ook de bereidheid om verder te gaan, door een – op z’n zachtst gezegd – merkwaardige wending te maken.

Ik geef een paar alineas uit deze brief weer in een vrije parafrase. De volledige tekst vindt men in J.H. Hessels (ed.) Ecclesiae Londino-Batavae Archivum, II, Cambridge 1889, nr 21.

‘Wat je hier ziet is diep triest. Ik word moe van de betreurenswaardige blindheid van de mensen, maar vooral van hun uiterst misselijke en goddeloze ondankbaarheid. De moed is me ontzonken. Alle hoop is de bodem in geslagen, dat ooit nog het Evangelie in onze Nederlanden kan worden verbreid in haar zuivere vorm, terwijl we toch gerust mogen zeggen dat wij daaraan een hoogst belangrijke bijdrage hebben geleverd door de talen weer tot leven te wekken en ze wetenschappelijk te beoefenen.

Wat is er gebeurd? Al bij de druk ging er van alles mis. Ik heb nachten door moeten werken en dat terwijl mijn vrouw ernstig ziek is. De jongste knecht liep slaapwandelend door de drukkerij, doodmoe als hij was, en de drukkers maar schreeuwen om hem wakker te houden. Een deel van de oplaag bleek waardeloos omdat er een bladzij op z’n kop was gedrukt. Er was gedoe over de titel. We kregen concurrentie van een andere uitgever die gelijktijdig met een vertaling op de markt kwam. En dat waren alleen nog maar de technische problemen. Maar toen het boek er eenmaal lag, begon het pas goed. Ze hadden er allemaal wat op aan te merken! Wat iemand ook maar voor de mond kwam gooide hij eruit en ik moest dat allemaal aanhoren. Laat ik een paar punten van kritiek noemen:

1) ‑Deze bijbel is niet geschikt voor gebruik in de gemeente. Het is meer iets voor een paar enthousiastelingen.
2) Het is gesteld in een kunstmatige taal, waar niemand wat mee kan.
3) ‑Het taalgebruik heeft iets van een lappendeken. Het is een collage van allerlei talen door elkaar heen.
4) ‑Er wordt te letterlijk vertaald en dat wordt soms bepaald onwelvoeglijk: wie spreekt er nu van het ‘zaad van Sara’?
5) ‑De vertaling is zo nieuw, dat je er niets van begrijpt, tenzij je alle andere bijbelver­talingen vergeet, je ogen en oren stijf dicht doet en je uitsluitend op deze tekst concentreert.

Hooglopende ruzie kreeg ik met een medewerker van de uitgeverij en een boekverkoper over de weergave van het voegwoord ‘maar’. Ze begrepen niet, waarom er de ene keer gewoon ‘maar’ staat, terwijl er op andere plaatsen een Duits aandoend woord wordt gebruikt: ‘aver’. (Je kan wel uitleggen, hoe wetenschappelijk verantwoord deze keuze is en dat er op deze wijze een onderscheid gemaakt kan worden tussen het Griekse ‘alla’ en het zwakkere, enclytische ‘de’, maar dat komt niet over. Zinnen als: ‘De koeninck Herodes aver dat ghehoort hebbende…’ kunnen ze nu eenmaal niet verkopen). Ze probeerden me zover te krijgen dat ik overal het woord ‘aver’ zou vervangen door ‘maar’, met als argument, dat je de taal van het volk moet spreken en schrijven, ook al vind je het nog zo barbaars. Maar ik hield mijn been stijf. Veel meer moeite heb ik met het feit dat onze eigen medewerker, Maarten Micron, zich nu ook al begint te distantiëren van de eigenaardigheden van onze tekst. Hij gebruikt achteraf toch liever zijn eigen vertalingen.

Terwijl ik hierdoor helemaal in de war was, kwam de uitgever, van der Erven, met een nieuw voorstel. Of ik niet een vertaling wilde bieden waarbij ik zou uitgaan van de Liesveldtbijbel, dus toch weer in de traditie van Luther. Ik zie dat wel zitten wat het Oude Testament betreft. Ik kan altijd nog proberen iets van onze vertaalprincipes te handhaven (al laat ik het woord ‘aver’ vallen). Maar de bewerking van het Nieuwe Testament moet een ander doen. Ik ben vast begonnen met het boek Samuël en maak veel werk van de aantekeningen bij de tekst. Je zal wel niet alles goed vinden van wat ik nu doe, Utenhove, maar, menselijk als je bent, hoop ik dat je een oogje toe wilt doen.’

Tot zover een vrije weergave van deze wonderlijke brief. In één borst wordt het conflict tussen twee vertaalmethodes uitgevochten. Dezelfde man die zich identificeerde met de woord-voor-woord vertaling zet zich na het debâcle ijverig in voor een vertaling voor-het-volk. En ditmaal met succes, want het levert de populaire Deux-Aes bijbel op. Was daarmee de strijd tussen de twee methodes beslist? We weten dat tachtig jaar later alsnog de droom van Utenhove is uitgekomen. De strijd moest nog beginnen.

Maarten den Dulk