Occidentalisme en het recht van vrije meningsuiting

logo-idW-oud

 

OCCIDENTALISME EN HET RECHT VAN VRIJE MENINGSUITING

In het eerste artikel (IdW nr.5) ben ik vooral ingegaan op wat de schrijvers Huntington, Buruma en Margalit over het onderwerp te zeggen hadden. In dit tweede stuk breng ik enkele auteurs ter sprake die in kranten en tijdschriften publiceerden over ‘het recht op vrije meningsuiting’. Dit onderwerp leent zich niet voor een afgerond verhaal en dat is dit artkel dan ook niet geworden, eerder een onvolledige legpuzzel.

Ik was begonnen bij het proces tegen Mohammed B en zijn verklaring van ‘Ik ben puur gedreven door mijn geloof’. In dit tweede artikel kom ik allereerst hier op terug.Wat waren zijn motieven om Theo van Gogh te vermoorden?

Hij legitimeert zijn handelen door zijn geloof. Als gelovige is hij alleen aan God verantwoording schuldig. In zijn ogen staat hij voor een rechtvaardige zaak, namelijk de verdediging van de ware islam en het bestrijden van de ongelovigen.

‘Ik voel mij vrij’. Op het moment van zijn veroordeling door een aardse rechter voelt hij zich een overwinnaar. Zijn geloof staat als een vesting om hem heen .

Maar aan dit fundamentalistische geloof gaat een diepe onzekerheid vooraf, een zoektocht naar houvast. De Marokkaanse jongere, goed opgeleid en in staat om over zichzelf en de samenleving na te denken, voelt zich ontheemd. Hij voelt zich in Nederland niet thuis en gaat op zoek naar wie hij eigenlijk is.

In deze onzekerheid over zijn eigen bestaan heeft de radicale islam hem houvast en richting geboden.

Was Mohammed B een uitzondering, een symptoom van de moeizame integratie van Noord Afrikaanse immigranten in Nederland?

De volgende gegevens zijn ontleend aan Geert Mak: ‘Gedoemd tot kwetsbaarheid’

In de integratie was heel wat misgelopen, maar dat betrof slechts een klein gedeelte van de immigranten. Van de 900.000 moslims, die eind 2004 in Nederland woonden waren de meesten Turks of Marokkaans. Van hen ging 20% regelmatig naar de moskee. Het geloof van de moslims privatiseerde. De islam had voor de meeste jongeren nog slechts een persoonlijke betekenis. Zij haalden hun geloofsopvattingen vooral van Internet. Losgeraakt van het traditionele kader hebben zij een eigen islam om zich heen geschapen.

Een fractie volgde de leer van de radicale fundamentalistische leiders. 100 a 200 jonge Marokkaanse moslims, meest goed opgeleid en goed geïntegreerd, kiezen voor geweld. Zij pleiten voor een gewapende Jihad, zij staan in contact met buitenlandse geestverwanten, hebben soms trainingen gevolgd. Zij zijn gevaarlijk. Tot deze laatste groep behoort Mohammed B

Ian Buruma wilde van nabij zien hoe Nederland de moord op van Gogh verwerkte. ‘Die moord,’ schrijft hij in ‘Murder in Amsterdam’, ‘bracht gevaarlijke breuklijnen aan het licht.’

‘De vraag, hoe Europa c.q. Nederland om zal gaan met de groeiende islamitische minderheid kan nergens beter worden onderzocht dan in Nederland, waar de vrijheid is geboren uit een opstand tegen het katholieke Spanje, waar de idealen van tolerantie en diversiteit symbolen werden van nationale eer en waar de politieke islam haar eerste klap uitdeelde aan een man, die er diep van overtuigd was dat vrijheid van meningsuiting mede de vrijheid inhield om mensen tot in hun ziel te beledigen.’

Hij beschrijft de polarisatie tussen de Nederlandse moslims en de gezichtsbepalende woordvoerders van het integratiedebat, zoal Frits Bolkenstein, Ayaan Hirsi Ali, Afshin Ellian en Leon de Winter.Volgens Buruma heeft Nederland een veel sterkere nationale identiteit, dan de Nederlanders zelf denken, met sterke gedragscodes. ‘Nederland is een land met een clubgeest. Als je hier langer bent en niet doet, wat Nederlanders vinden, dat je behoort te doen, hoor je er niet bij. Tolerantie heeft zelfs voor Hollandse progressieven zijn grenzen. Deze grens ligt bij het gebruik van geweld.’ Niet de islam zelf maar de gewelddadige politieke islam moet worden bestreden, aldus Buruma.

Het recht op vrije meningsuiting

‘Kunnen zeggen wat je wilt is belangrijker dan kunnen geloven wat je wilt’ schrijft Jonathan Israel, hoogleraar moderne Europese geschiedenis in Princeton, in de door hem gehouden ‘Thomas More’ lezing (NRC 11-11-06) Het is vooral de Verlichtingsfilosoof Spinoza, geweest, aldus Israel, die de godsdienstvrijheid op zich accepteerde, maar deze ondergeschikt achtte aan de vrijheid van gedachte. Spinoza was in 1672 in Den Haag getuige van de moord op de gebroeders de Witt. Spinoza maakte een duidelijk onderscheid tussen enerzijds het toelaten van geloof, ongeacht van welke godsdienst, (ieder moet de vrijheid hebben voor zijn overtuigingen uit te kunnen komen, ongeacht wat hij gelooft) en anderzijds het in staat stellen voor religieuze groepen zich te organiseren en naar believen hun gezag uit te oefenen.

De staat heeft niet de macht andermans gedachten te beheersen, en evenmin het recht. In de staat heeft het individu zijn recht om ongeremd te handelen, terwille van veiligheid en vrijheid overgedragen aan de staat; maar hij behoudt zijn recht om te redeneren en te oordelen. Dit laatste wordt pas strafbaar als het toepassing van wetten en verordeningen rechtstreeks belemmert.

‘Ongeacht hoezeer het individuele personen vrijstaat – en vrij moet staan – om te geloven, wat men wil, mag veiligheidshalve niet worden toegelaten, dat iemands religieuze gevoelens of theologische criteria een vormende invloed krijgen op de huidige politieke en algemene cultuur’,is de eindconclusie van Israel.

Eduard Bomhoff komt tot een gelijke uitspraak:’Wie zich aan de wet houdt, mag geloven wat hij wil’ (Trouw nov. 2006). De politiek mag immigranten niet dwingen ‘Nederlandse ‘ waarden te delen. De moderne rechtsstaat mag eisen, dat burgers zich aan de wetten houden, maar hoort niet te treden in hun motieven. Normen zijn niet hetzelfde als waarden, zij moeten niet steeds op één lijn gesteld worden. Normen zijn duidelijke regels voor gedrag, vaak met straf voor overtreding. Waarden zijn dit niet. Zij kunnen conflicteren.

Als normen en waarden als één punt aan de orde worden gesteld, dan kan de ergernis, dat sommige immigranten de Nederlandse normen te vaak overtreden doorslaan naar de angst dat immigranten fundamenteel hier niet thuis horen. Tot zover Bomhoff.

Het fatsoen van een recht, dat onfatsoen tolereert

‘Hoe vrij is de vrijheid van meningsuiting? Of moeten wij elkaar respecteren en niet kwetsen in wat ons heilig is?’ schrijft Theo v.d.Kerkhof (‘Volzin’, maart 06). Recht, en niet het fatsoen, blijft in laatste instantie de norm voor wat toelaatbaar gedrag is en wat niet. Maar waar liggen de grenzen van de wet? De grens op het recht op vrijheid van meningsuiting wordt overschreden als er aangezet wordt tot fysiek geweld tegen concrete personen. Het recht laat heel wat toe dat mensen kan irriteren, kwetsen, verontwaardigen of beledigen. Is het recht dan nog wel fatsoenlijk?

Het is een teken van beschaving om je woorden te wegen. Maar daaraan kan niet de conclusie worden verbonden, dat het recht op vrije meningsuiting onbeschaafd is, omdat het onbeschaafdheid tolereert. Het recht is niet bedoeld om te oordelen over fatsoen en onfatsoen, het heeft zijn rol te spelen waar mensen het niet met elkaar eens zijn. Het recht gebiedt burgers elkaar te aanvaarden, niet alleen wanneer zij elkaars inzicht delen, maat juist ook wanneer dat niet het geval is. Vrijheid van meningsuiting geeft mensen de ruimte zich vrij te uiten, maar het kost ook iets; namelijk verdraagzaamheid. Maar een pleidooi voor moraal en fatsoen moet wel op het juiste moment gevoerd worden, schrijft v.d.Kerkhof, en past niet in het cartoondebat, wanneer elke kritiek als godslastering en heiligschennis wordt beschouwd, en de belediging van de profeet een vrijbrief tot geweld. Durven hedendaagse politici, kunstenaars en intellectuelen het aan om ‘van alles’ over Mohammed te beweren, dan hebben zij daar, in onze geglobaliseerde wereld, moed voor nodig en liefst politiebescherming. Dat is wat op het spel staat.

De grens ligt bij geweld, concludeerde ook Buruma, tolerantie kan geweld of dreiging met geweld nooit accepteren.

In deze discussie zal ik ter afsluiting koningin Beatrix aan het woord laten in haar kerstboodschap van 2006. ‘Vrijheid van meningsuiting is een groot goed. Maar het mag niet ontaarden in het recht om te beledigen. Evenmin geeft godsdienstvrijheid een vrijbrief om te kwetsen of op te roepen tot haat.… Om te kunnen omgaan met de vrijheid van het woord is respect onontbeerlijk Het is niet laf om respect te tonen, maar een teken van beschaving’.

Marleen Dudok de Wit