Pleidooi voor de klassiek-christelijke traditie


logo-idW-oud

 

Pleidooi voor de klassiek-christelijke traditie

Over: Andreas Kinneging, Geografie van goed en kwaad.

Filosofische essays. Utrecht 2005. ISBN 90 274 9753 2. 533 blz.

?

Onze samenleving is vervreemd van haar klassiek-christelijk erfgoed en de morele begrippen ervan. Begrippen die eeuwenlang het fundament van de maatschappij hebben gevormd en richting aan het persoonlijk leven gaven.Vervreemding die, vooral als zij in vijandschap omslaat, ernstige gevolgen heeft voor de inrichting en kwaliteit van onze samenleving. Velen maken zich grote zorgen over de teloorgang van eeuwenoude morele deugden. Tot hen behoort de Leidse hoogle raar rechtsfilosofie Andreas Kinneging (geboren 1968) die zich in de afgelopen jaren heeft ontwikkeld tot een belangrijk verdediger van de klassiek-christelijke deugden.

Interessant is Kinnegings ontwikkeling. Aanvankelijk heilig gelovend in de zegeningen van Verlichting en Romantiek en in het verlengde hiervan het klassiek-christelijke denken als achterhaald beschouwende – een opvatting die hem stempelde als een erfgenaam van de jaren zestig – raakte hij gaandeweg meer en meer overtuigd van de waarde, ja van de superioriteit van Griekse denkers als Plato en Aristoteles, terwijl kennismaking met Augustinus, Thomas van Aquino en andere grote christelijke denkers hem schatten van wijsheid en inzicht onthulden die zelfs voor Plato en Aristoteles verborgen waren gebleven en die de wereld niet dan tot haar schade kan vergeten. Van deze terugkeer naar klassieken en christendom, een terugkeer die tevens scherpe en fundamentele kritiek op Verlichting en Romantiek inhoudt, is dit boek – een bundeling en bewerking van opstellen, waarvan de meeste eerder verschenen in de bijlage Letter en Geest van het dagblad Trouw– de neerslag.

Kinneging heeft zijn in totaal vierentwintig bijdragen verdeeld over vijf delen. In het eerste deel wordt met de opstellen ‘Rust en beschaving’, ‘Orde in de chaos’ en ‘Tolerantie en pseudo-tolerantie’ een opmaat gegeven tot de thema’s van de volgende delen: persoonlijke ethiek, gezinsethiek, en publieke ethiek, terwijl in het vijfde en laatste deel, getiteld Grondslagen, zijn opgenomen: ‘Rechtspositivisme, rechtsstaat en natuurrecht’, ‘Tocqueville over vrijheid, gelijkheid en broederschap’, en ‘De solide duisternis van de Verlichting’.

We geven een indruk.

Meer dan ooit is er behoefte aan rust. Rust om de bronnen van onze beschaving te bestuderen. De beste bronnen, zo schrijft Kinneging terecht, zijn de werken van de grootste dichters en denkers, van Homerus, Thucydides en het Evangelie tot Dostojewski, Nietzsche en T.S. Eliot, mensen die ons werkelijk en diep inzicht geven in de mens, in de wereld. Bestudering en verinnerlijking van deze bronnen vereist rust. Hieraan kan alleen worden voldaan als er voldoende tijd en de nodige geestelijke ruimte is, vrij van praktische zorgen: “De maatschappij heeft er dus alle belang bij om die rust te creëren en te waarborgen. Ze is een voorwaarde voor het goed functioneren van de geestelijke professies, die op hun beurt van cruciaal belang zijn voor het welvaren van de samenleving”(blz. 22). Dit fundamentele inzicht is echter verloren gegaan, met als gevolg een alomtegenwoordige en verregaande oppervlakkigheid, aldus Kinneging. Een naar te vrezen valt terechte conclusie.

Goed en inzichtelijk is het opstel over waarden en normen. Beide worden vaak in éen adem genoemd, maar het is van belang ze te onderscheiden. Waarden behoren tot de binnenwereld van de mens, normen worden hem van buitenaf opgelegd en zijn de uitdrukking van waarden.

Daarnaast is er een verscheidenheid van waarden: economische, esthetische, vitale, morele en religieuze. Deze kunnen in botsing komen met elkaar, waarbij dan de vraag ontstaat welke moeten prevaleren, een vraag die weer de vraag oproept welke hiërarchie er tussen de verschillende soorten waarden bestaat. Essentiëler echter is de plaats van de morele waarden in de waardenhiërarchie. Dat morele waarden een hogere rang bekleden dan esthetische of economische is niet moeilijk aantoonbaar, maar anders ligt dat met de vitale waarden die betrekking hebben op het leven zelf, op het welzijn van de mens, zijn ontplooiing.

Naar Kinnegings mening zijn in onze moderne samenleving de morele waarden ondergeschikt geraakt aan de vitale, een verschijnsel dat overigens teruggaat op een traditie van de Grieken tot Nietzsche. Tegelijkertijd is er echter een tweede traditie: de rangschikking van morele boven vitale waarden. We vinden haar bij Socrates en Christus. Beiden zeggen dat het beter is onrecht te lijden dan te doen. Woorden die met hun leven overeenkwamen. Vrijwillig hebben ze de prijs van eigen leven hiervoor betaald.

De traditie van het vitalisme heeft weliswaar altijd grote aanhang heeft gehad, maar desondanks heeft ook de andere veel respect ondervonden. Tallozen hebben zich geïnspireerd gevoeld door leermeesters als Socrates en Christus en geprobeerd, zo goed en kwaad als dat voor gewone stervelingen mogelijk is, hen na te volgen. Kinneging constateert, en graag stemmen we dit toe, dat in deze tweede traditie kennelijk iets is dat toch superieur is. Het is mogelijk morele waarden de voorrang te geven boven zichzelf. Waarom dit kan heeft Kant heel mooi als volgt geformuleerd: ‘Dat de mens zich bewust is dat hij dit kan omdat hij het moet, legt in hem een diepte bloot van goddelijke mogelijkheden, die hem als het ware een heilige huiver laten voelen wegens de grootsheid en verhevenheid van zijn ware bestemming’(blz. 83). Boven de morele waarden nog staan de religieuze, maar bij Socrates en Christus is er een innig verband tussen beide en kan het heilige, zo schrijft Kinneging, alleen worden benaderd langs de weg van de moraal.

Mooi is het opstel over het huwelijk, deze momenteel zo sterk aangevochten institutie, met de bijbelse titel: ‘En die twee zullen tot één vlees zijn’. Kinneging beschrijft hoe zowel in de klassieke als de bijbelse traditie het huwelijk gezien wordt als hiërarchisch, exclusief en permanent, begrippen die hij in hun werkelijke en diepe betekenis uitvoerig en overtuigend toelicht. Maar Verlichting en Romantiek hebben de klassiek-christelijke visie op huwelijk en gezin ernstig aangetast en nog slechts weinigen verstaan of onderschrijven haar. Duidelijk is Kinnegings voorkeur voor de traditionele visie. Zij waarborgt zorg en zekerheid, in het bijzonder met betrekking tot de kinderen. Opgemerkt mag nog worden dat mij in deze beschouwing bijzonder Kinnegings waardering van het verhaal over de overspelige vrouw trof. Terecht merkt hij op dat dit een verhaal van grote schoonheid en wijsheid is en een revolutionaire boodschap behelst.

In het verleden is veel en diep nagedacht over de beste wijze van bestuur en inrichting van staat en maatschappij, de publieke ethiek. In een aantal opstellen gaat Kinneging hierop nader in, waarbij onder andere aan de orde komen: de Verlichtingsdenkers Adam Smith en Montesquieu, de Federalist Papers, bedoeld als verklaring en verdediging van de Amerikaanse constitutie, het verloren gegane onderscheid tussen de wetgevende en de uitvoerende macht in Nederland, Europese constitutie en constitutionele theorie, de kernideeën van de rechtsstaat en de morele vorming van bekleders van staatsambten. Al deze beschouwingen kenmerken zich door grote helderheid en eruditie en een duidelijke visie.

In het laatste en misschien belangrijkste opstel, De solide duisternis van de Verlichting, worden het conservatisme c.q. het klassiek-christelijke erfgoed en de Verlichting nog eens in hun hoofdlijnen beschreven en tegenover elkaar gesteld. De verschillen, zo wordt duidelijk, zijn groot en spitsen zich toe op het mensbeeld. In de conservatieve traditie, sterk verwant aan de christelijke, wordt uitgegaan van de menselijke geneigdheid tot het kwaad, een gegeven dat een voortdurende innerlijke strijd, sociale en juridische controlemechanismen, alsmede een morele opvoeding vraagt, overtuigd als men er van is dat het grootste kwaad in de mens zelf zit, van binnenuit komt, dat wat de christen erfzonde noemt. Dit alles wil niet zeggen dat de mens niet tot het goede kan komen. Geneigdheid is nog geen gedoemdheid. Maar de weg naar het goede is moeizaam en een voortdurend vallen en opstaan.

De Verlichting daarentegen heeft veelal een optimistisch mensbeeld en ziet het kwaad vooral in de samenleving.Vandaar het streven naar een betere maatschappij door liberalisme en socialisme, stromingen die evenals het conservatisme hun referentiepunt hadden in de Franse Revolutie, dit kind van de Verlichting. Alle drie waren niets anders dan drie mogelijke waarderingen van Verlichting en Revolutie. Maar hoe verschillend was de waardering: ‘Voor socialisten stonden Verlichting en Revolutie gelijk aan het ochtendgloren van de aanbrekende dag, voor liberalen aan het doorbreken van de middagzon, en voor conservatieven aan het invallen van de duisternis’ (blz. 446).

Aan het einde van dit fraaie opstel gekomen constateert Kinneging dat de klassiek-christelijke traditie in onze tijd zo goed als uit het bewustzijn van de meerderheid van de westerse bevolking is verdwenen; er groeien generaties op die geen kennis meer van deze traditie hebben en aangewezen zijn op het Verlichtingsdenken. De vraag kan gesteld worden of dit erg is. De conservatief zal dit bevestigend beantwoorden. In zijn ogen heeft het Verlichtingsdenken van de mens een ongekend zwaarbewapende barbaar gemaakt die alles beheerst, behalve zich zelf. Hierbij zal hij wijzen op de twintigste-eeuwse Europese oorlogen en despotische regimes, terwijl hij op meer alledaags niveau ziet hoe allerlei begeertes, niet meer gehinderd door inner control, vrij spel krijgen en criminaliteit en onbehoorlijk gedrag toenemen. De vraag voor de komende tijd, aldus de auteur, is of het nu sterk prevalerende Verlichtingsdenken zijn pretenties van vrijheid en geluk voor allen kan waarmaken. Het is niet te hopen dat de conservatieve kritiek op het Verlichtingsdenken accuraat zou zijn: ‘Want dan zou de droom van vrijheid en geluk wel eens onverhoopt kunnen veranderen in een nachtmerrie van ongekende ellende en onderdrukking’ (blz. 487). Een afgewogen geformuleerde slotzin die grote zorg voor de toekomst verraadt.

Dit is een geleerd en belangrijk boek. Een boek dat gaat over wezenlijke vragen van mens en wereld, vragen, zoals de auteur zelf opmerkt, naar goed en kwaad in de breedste zin van het woord, naar zowel de persoonlijke als de publieke moraal. Vragen waarop generaties vóór ons zich diep hebben bezonnen en antwoorden gegeven die voor ons nog steeds van groot belang zijn. Het is de grote verdienste van Kinneging de schatkamers van de klassiek-christelijke traditie opnieuw te hebben geopend. Schatkamers die grote en blijvende rijkdommen bevatten.

O.W. Dubois