De stad van het antropoceen

logoIdW

 

DE STAD VAN HET ANTROPOCEEN

Geleerden zeggen dat we aan het eind staan van een tijdperk dat we achteraf kunnen aanduiden als het Antropoceen. Het tijdperk waarin de mens zo drastisch bezig is geweest met aarde en natuur te manipuleren, dat een catastrofe op handen lijkt: verandering van klimaat, einde van de fossiele brandstoffen, ijskappen die smelten, bossen die woestijnen worden.

De aanvang van het Antropoceen is het begin van de industriële periode, de late 18de eeuw. In de stedenbouw is de industriële stad het verschijnsel dat uitdrukking is van dat Antropoceen. Die stad was het gevolg van industriële productie, wetenschappelijke ontwikkeling en technologie en werd beheerst door de geest van groei en vooruitgang. In die stad zijn alle belangrijke uitvindingen van de negentiende eeuw toegepast: het stalen gebouw, de lift, de trein, de tram, en niet te vergeten de auto, die de stedelijke ontwikkeling van de 20ste eeuw in hoge mate heeft bepaald. Fabrieken en schoorstenen kwamen in de stad te staan. Machinale massaproductie leidde tot weldadig consumentisme: alledaagse gebruiksgoederen kwamen in het bereik van iedereen. Van het hedendaagse hyperconsumentisme was nog geen sprake. Niet voor niets zag de moderne stedenbouw de stad als een machine die de mensen gelukkig kon maken. Architectuurhistoricus Sigfried Giedion drukte dit uit in de titel van zijn boek Mechanization takes command (1948). De stedenbouwkundige was een machinebouwer.

Maar dat tijdperk van die moderne stad loopt nu ten einde, we spreken over de postindustriële en postmoderne stad; over de post carbon city die aanstaande is, de post-petroleumstad die onze moderne stad komt aflossen. Die moderne stad kon ontstaan dank zij de beschikbaarheid van fossiele brandstoffen, waarvan de voorraden zijn ontstaan door toevallige geologische rampen. Daardoor is die periode van het Antropoceen óók slechts een toevallige geschiedenis, een toevallige natuur, en de moderne stad een contingent gegeven, die een te grote aanslag vormt op aarde en klimaat.

Maar de stad van het Antropoceen is intussen overal en domineert natuur en geschiedenis wereldwijd. Filosoof en literatuurhistoricus Marcel Hénaff heeft een artikel geschreven over de stad in het werk van de Franse filosoof Michel Serres, dat deze thematiek op interessante wijze behandelt. Michel Serres stelt het zo: de stad van nu is, aan het einde van dit tijdperk, waarin de verstedelijking heeft geleid tot ongekende bevolkingsconcentraties, een ‘wereldobject’ geworden. De druk van enorme bevolkingsconcentraties weegt zwaar op de planeet, de megalopolis is een artefact dat het vermogen heeft op wereldschaal te interveniëren, zoals satellieten, kernwapens, het bankwezen, maar ook internet dat kunnen. ‘Indien niet evenwichtig verdeeld, dan treedt concentratie van astronomische bevolkingsgroei op. Die zet zich vast in gigantische eenheden, kolossale stapelingen van mensen, zo machtig als oceanen, woestijnen of ijskappen, en zélf goed voor enorme voorraden van ijs, hitte, droogte, of water…’ Dát is de schaal van het probleem van de stad. ‘De planetaire archipel van megapolissen dwingt ons ertoe om het menselijke collectief op één lijn te stellen met klimaten en continenten. De sociale orde krijgt dimensies vergelijkbaar met die van geofysische eenheden.’ ‘De wereldgeschiedenis dringt door tot in de natuur; de natuur van de wereld dringt door tot in de geschiedenis.’ Dat is iets geheel nieuws, waarvoor de mens nu is gesteld, meent Serres. Sommigen duiden het aan als de problematiek van duurzaamheid door de verstoring van ons ecosysteem.

Einde moderniteit

Niet alleen spreken geleerden over het einde van de moderne petroleumstad die een indrukwekkende geschiedenis heeft, maar nu zelf tot geschiedenis is geworden. Het is ook het einde van de moderniteit. Over de oorsprongen daarvan is de discussie nog gaande. Misschien ligt die – althans de aanleiding tot de moderniteit – bij scholasticus Duns Scotus, die de wereld als contingente werkelijkheid analyseerde. Dat toevallige, meervoudige, gedateerde van de dingen, die samen verre van het beeld van een samenhangende structuur opriepen, werd de uitdaging voor het moderne denken: hoe brengen we daarin orde, hoe krijgt dat allemaal een rationele structuur, het liefst een systeem van universele wetmatigheden?

Vallen we voor de postmoderne stad, zoals voor de postmoderniteit, weer terug op een ontologie van het contingente? Maar de term postmoderniteit is alweer versleten. Socioloog Ulrich Beck spreekt liever over de overgang van de 1ste naar de 2de moderniteit. In die 2de moderniteit leven wij in de huidige risicosamenleving. De 1ste moderniteit had alle risico’s uitgesloten, zowel risico’s van sociale als fysieke aard. Was niet alles beheersbaar en maakbaar? Was niet alles van een perfecte orde? Maar dat bleek achteraf toch een illusie.

Kosmopolis

De namen die de stad in de loop van zijn ontwikkeling heeft gekregen duiden op zijn schaal: metropolis aan het begin van de 20ste eeuw, de econem- en megalopolis aan het einde van die eeuw. Wat een kleinschalig ding was in vergelijking daarmee de antieke Griekse stadstaat, de polis met de agora als publieke ruimte.

Maar één idee speelt bij die typologie van polissen op de achtergrond een rol: de stad is de kosmopolis. Dat was de stad in de tijd van de opkomende moderniteit, toen de stad werd gemodelleerd naar de astronomische wetmatigheid van het heelal, aldus Stephen Toulmin (1990), maar ook de stad in deze mondiale tijd van wereldwijde diaspora’s, stelt sociaalgeografe Leonie Sandercock (1998).

Om de overgang van 1ste naar 2de moderniteit aan te duiden gebruikt Ulrich Beck het begrip globalisering, maar liever nog het begrip kosmopolitanisering. In dat verschijnsel lijkt zich opnieuw de scholastieke discussie tussen realisten en nominalisten, tussen noodzakelijke orde en contingente meervoudigheid af te tekenen. Beck stelt het zo: ‘Kosmos betekent: iedereen is deel van de kosmos, de natuur, de mensheid, laten we samenvatten: de rechten van de mens. Als het om de kosmos gaat, zijn er geen verschillen. Maar tegelijkertijd is iedereen lid van een verschillende polis – staat, etniciteit, geslacht, religie, wat dan ook. Dit is een model van differentiatie.’ ‘Het kosmopolitane model betreft gelijk en verschillend zijn tegelijkertijd’.

Fasen globalisering

In de fasen van globalisering die filosoof Peter Sloterdijk in zijn Sferologie schetst, respectievelijk de Griekse periode, de Renaissance en het heden, tekent zich ook de spanning tussen kosmos en polis af. Het idee van de stad als een welgeordend universum, was de kern van de fase van 1ste globalisering, een fase die ontstond ten tijde van de Griekse filosofie. De Griek ontvluchtte zijn geboorteplaats en plaatste zich zelf in een metafysische kosmos. Die kosmos was een ‘globe’, een perfecte bolvormige figuur. Dat in-de-kosmos-zijn was tegelijk in-(een)-God zijn.

De 2de fase van globalisering volgens Peter Sloterdijk behelst de fase van de ontdekking van de wereld vanaf de copernicaanse revolutie. De aarde wordt in kaart gebracht. De aardbol wordt de nieuwe globe, en de globe wordt geassocieerd met een beeld, een kaartbeeld.

De Renaissance, de ontdekking van de mens, ja, vooral de ontdekking dat mensen anders, verschillend zijn; dat de aarde vele woonplaatsen, culturen en steden kent. Vele gemeenschappen, vele polissen. Cartografie blijkt de wetenschap van het contingente te zijn. Kaarten zijn daarom niet louter en alleen realistische afbeelding van de aarde, maar worden voorzien van magische en astrologische schema’s om dat contingente in een samenhangend verband te plaatsen. Het is de kosmos erachter. Ook de architectuur maakte zich daaraan schuldig. De architecten van de Renaissance meenden dat getallen, vormen en geluiden resoneerden met een kosmische orde.

Moderne stad

En de moderne 20ste eeuwse stad dan? Die stad was het toonbeeld van uniformiteit. De strijd met het contingente, met de toevallige wording van stedelijke patronen, werd aangegaan door deze te vervangen door universele stedelijke modellen, die overal en nergens konden worden gerealiseerd. Leken uiteindelijk niet alle naoorlogse uitbreidingswijken op elkaar? Was er enig verschil? Die universele modellen waren geometrische modellen, want de geometrie belichaamde het denken dat vanaf de Grieken al toonbeeld van logica en rationaliteit was.

Hoewel, die moderne stedenbouw… was die wel zo verheven? Was die eigenlijk niet banaal, omdat deze zich vooral richtte op het alledaagse maatschappelijke gedrag van mensen? Op de functies wonen, werken, recreëren en verkeer met als doel die vier functies in goede banen te leiden, het liefst apart van elkaar, zodat elke complexiteit werd vermeden?

Nee, banaal was die moderne stad toch niet. Filosoof en theoloog Michel de Certeau wijst op een achterliggende wetmatigheid, die deze banale stad tot sacrale stad maakte. Architect Le Corbusier, een van de meest invloedrijke architecten van de 20ste eeuw, werkte het idee van de ‘Stralende Stad’ uit met glazen torens tot aan de hemel. Het was een stad zonder kerken, want de stad zelf was een tempel; alle menselijke behoeften konden in die stad worden gerealiseerd. Op de achtergrond speelde het streven de contingentie van het verleden volledig te vervangen door een rationele orde en het alledaagse leven van mensen ondergeschikt te maken aan concepten met betrekking tot licht, lucht en ruimte als substituties voor het heilige en het transcendente, aldus Philip Sheldrake (2007). Dát was de kosmos erachter!

Kees Doevendans

Marcel Hénaff: ‘Of Stones, Angels and Humans: Michel Serres and the Global City’. In: SubStance, Vol. 26, no 2, 1997

Leonie Sandercock: Towards Cosmopolis, Planning for Multicultural Cities, 1998

Philip Sheldrake: ‘Placing the Sacred: Transcendence and the City’. In: Literature & Theology, 2007

Stephen Toulmin: Kosmopolis, de verborgen agenda van de moderne tijd (1990)

Auteur is hoofddocent Stedenbouw aan de TU Eindhoven