Spiritualiteit

logo-idW-oud

 

SPIRITUALITEIT

Het is tegenwoordig een gangbaar woord: spiritualiteit, maar het is moeilijk uit te spreken. Toen ondergetekende tijdens een lezing dit woord probeerde te gebruiken, leidde zijn stotteren ertoe, dat iemand alert en bezorgd met een glaasje water aan kwam dragen.

De achtergrond of boodschap van het woord is bekend: er is minder kerkgang, het geïnstitutionaliseerde geloofsleven neemt af, maar de mens is tegenwoordig des te religieuzer, maar dan zonder kerk, individueler, ja, er is grote behoefte aan spiritualiteit, dat er méér is, ‘iets’, enzovoort…

Korte verkenning

Ook al kent iemand zelf niet de behoefte aan spiritualiteit, hij of zij wordt er toch mee geconfronteerd, want het is kennelijk een algemene maatschappelijke behoefte. Hoe kun je dan toch een ‘plaats’ geven aan dit verschijnsel? Het begrijpen? Daarom een korte verkenning.

Van Dale geeft: geestelijke levenshouding, met als hyperoniem: levenshouding, en een hyperoniem is weer een woord waarvan de betekenis die van een ander woord insluit. Dit in tegenstelling tot een hyponiem. Dit is een woord ‘waarvan de betekenis door een andere, meer omvattende term gedekt wordt’. Als ik het goed begrijp, is spiritualiteit een levenshouding die spiritualiteit insluit. Je bent dus altijd spiritueel, het kan niet anders. We stuiten hier op zoiets als de ‘ghost in the machine’ (Gilbert Ryle) en spiritualiteit duidt dus op een andere benadering dan de Cartesiaanse scheiding. Wij hebben in ons lichaam een geest, en die twee samen bepalen onze levenshouding. Het zou allemaal best waar kunnen zijn, want ‘spiritualiteit’ zit bij mensen meestal van binnen.

Nemen we de betekenis van het Engelse ‘spirituality’, dan komen we uit op onstoffelijkheid, van geestelijke aard, vroomheid of ook: geestelijkheid (in de zin van ‘geestelijken’) en, heel leuk, ‘kerkelijke inkomsten’, ‘bezittingen’. In dit laatste geval moeten we het woord altijd in het meervoud zetten: ‘spiritualities’. Gaan we naar ‘Google’, dan treffen we vooral veel alternatieve zaken aan. Ook daar moet je van houden.

Ongetwijfeld zijn er theologen die over dit woord zinnige dingen weten te zeggen. Er was al eens een predikant die dit thema meenam op studieverlof. Ook wordt gedacht dat de enorme behoefte aan spiritualiteit een reden is om alle kerkgebouwen in Nederland overeind te houden. Naast ‘spiritualiteit’ valt dan het woord ‘religieus erfgoed’. Ook al zo’n problematische uitdrukking: kan erfgoed religieus zijn? En willen we dat bijvoeglijk naamwoord eigenlijk wel gebruiken? Goed, niet velen herinneren zich het essentiële schema ‘openbaring/geloof versus religie. Dat cultuurgoed is verzonken en geeft (helaas) enige vrijmoedigheid om dan toch maar over religieus erfgoed te praten… Maar toch: het religieuze erfgoed behouden vanwege de behoefte aan spiritualiteit…?

‘Geest’

Ik neem deze worsteling mee naar mijn eigen vakgebied, de stedenbouw. Ook daar is sprake van spiritualiteit. In de 20ste eeuw zocht men naar de ‘spirit’ van de stad, de ‘spirit’ in de zin van ‘Geest, Geist’, stelt Volker Welter in het boek ‘Modernism and the Spirit of the City’ (2003). Vooral na WO II zien we in kringen van de moderne stedenbouw de discussie opwakkeren naar de ‘geest van de stad’. Tot dan was de stad als een functionele machinerie gezien, maar de vraag was: Is dat wel genoeg? Is de mens niet meer dan een wezen dat slechts woont, werkt, recreëert en zich voortbeweegt om in de stad de gebieden te bereiken waar hij zijn maatschappelijke rollen als achtereenvolgens bewoner, werker en recreant uitoefent? Wat bindt al die mensen? En hoe krijgt zo’n mens al die rollen vervolgens bij elkaar? Wordt er wel recht gedaan aan zijn geestelijke dimensie? De mens kan toch niet volstaan met louter een functionele levenshouding? Is dat niet al te rationeel?

Genius loci

Om hierop een antwoord te krijgen, werd teruggegrepen op het begrip genius loci. Bij de oude Romeinen was de genius een beschermengel, die je je hele leven vergezelde.

De discussies onder architecten en stedenbouwkundigen richtten zich vooral op het begrip genius loci of de ‘geest van de stad’, een ‘geest’ die moet worden gerealiseerd door middel van een architectonische of stedenbouwkundige ingreep. Het zoeken naar het juiste architectonisch of stedenbouwkundige ontwerp, dat uitdrukking is van de ‘geest van de stad’ is een zoektocht om de mens zijn plaats tussen hemel en aarde te geven, om de mens kosmologisch in te bedden. Het was een filosofie die meespeelde bij het ontwerpen van de hoogbouw van de Bijlmermeer als ‘verticale tuinstad’. Maar overwegend wordt als plaats voor de stadsgenius gedacht aan het hart van de stad, de kern, daar waar mensen zich verzamelen. Volgens de bekende Nederlandse architect J.B. Bakema (1914 – 1981) werden architectuur en stedenbouw door deze spirituele ambitie verheven tot ‘ruimte- en levenskunst’. Een bouwwerk moest het universele (de oneindige ruimte) en het bijzondere (de eindige, besloten ruimte) verbinden. De architect was de ‘genius’, die dit voor elkaar moest zien te krijgen door middel van het ontwerp dat ‘architecturale emotie’ opriep. Maar helaas, deze architect zag zich geconfronteerd met de verkeersrationalist en hygiënisch expert, met de technicus die de estheticus het liefst de das om deed.

Locus genii

Het bouwwerk dat de genius loci belichaamde, leidde dat in de stad gestalte werd gegeven aan de locus genii. Deze twee verhielden zich als het universele tot het bijzondere. Het ging om een algemene geest die door een bijzonder ontwerp op een bijzondere plek werd gerealiseerd. Een vleug hegeliaans denken was aan deze benadering dus niet vreemd.

Volker Welter merkt op, dat deze discussie niet nieuw was, het was eigenlijk een oude trend die na de oorlog werd opgerakeld. In het begin van de 20ste eeuw waren er ook al discussies geweest over ‘stadskronen’. De stad moest in het centrum een opvallend gebouw hebben, de kroon van de stad. De architect Max Taut (1880 – 1938) gaf als voorbeelden zowel kathedralen als moskeeën. Religieus erfgoed dus. Kennelijk was de lijn naar de spiritualiteit van de stad ondergesneeuwd onder het 20ste eeuwse rationalisme en functionalisme. Bakema wilde de spirituele lijn na de oorlog weer oppakken, maar zocht wel een ander soort kroon. De functie van het gebouw was geheel en al in de geest van de tijd: we geven als voorbeeld het (nooit gerealiseerde) Cityplan (1972) van Eindhoven: duizend meter winkelfront en kantoorruimte.

Ziel

Tegenwoordig is in architectuur en stedenbouw ook het begrip genius loci weer in zwang. Maar dan gaat het niet zozeer om een universele geest, maar juist om het specifieke, het bijzondere historische of landschappelijke karakter van een gebied aan te geven. Het begrip is een antibegrip, het is een kritische correctie van het modernisme dat alle historische en landschappelijke eigenheid had uitgewist. In feite wordt teruggegrepen op een benadering van de stad die in de 19de eeuw gemeengoed was. Deze stroming gebruikte niet het begrip ‘ geest’ (Spirit, Geist), maar ging uit van de ‘ziel’ (Seele) van de stad. En die ziel werd gevonden in waarden als ‘harmonieus’, intiem, uniek, esthetiek, asymmetrisch, etc. De stadssocioloog David Frisby stelt, dat de discussie (eind 19de eeuw, toen de moderne stedenbouw werd gesmeed) in feite ging over de wenselijkheid van rechte of kromme straten. De rechte straat stond voor de geest van de stad, en was symbool voor rationaliteit. De kromme straat stond voor romantiek en voor de ziel van de stad. Frisby verwijst naar het verschil tussen pneuma en psyche. De psychologische benadering greep terug op de traditionele, historische stad en miste de universele gedrevenheid en spiritualiteit van de modernistische stedenbouw met zijn utopische vooruitgangsambitie. Het was geen poging tot een universele zoektocht om de (abstracte) mens een plaats te geven in de kosmos, het ging doodgewoon om het bieden van gezelligheid aan de leuke verscheidenheid van menselijke individuen.

Consum entisme

Wat bezielde nu die mens van het Cityplan Eindhoven? Wat was zijn en haar spiritualiteit? Ligt het antwoord in de wens om pakweg 1000 meter winkelfront toe te voegen? De stad als warenhuis? Was het de geest van het consumentisme?

De Italiaanse filosoof Lipovetsky spreekt dat wij vandaag de dag lijden aan hyperconsumentisme. En het is niet zo, dat hij dat afwijst, zoals dat in de jaren 70 gebeurde met de ‘consumptiemaatschappij’. Integendeel, Lipovetsky ziet er wel iets positiefs in: je hebt meer last van een vervelende baas, dan van leuke dingen aanschaffen. Maar hoe het ook zij, ook vandaag de dag wordt veel architectuur en stedenbouw gedreven door consumptiedwang, of liever door het hyponiem ervan: de romantische levenshouding die illusies najaagt. Daarom bouwen we shopping malls, pret- en themaparken. Zoals de socioloog Colin Campbell zegt: het hedendaagse consumentisme is rationeel niet te verklaren; het is een door en door romantische drijfveer: we jagen illusies na en proberen dagdromen te verwerkelijken. Het gaat niet om de spullen, maar om dat wat ze representeren. Het zijn symbolen. Het gaat verder dan het bevredigen van behoeften of het zich willen onderscheiden. Het is een kwestie van emotie (The Romantic Ethic and Modern Consumerism, 1987).

En daar ligt dan ook weer een link met religie en geloof. Er verschijnen nogal wat boeken, die aangeven hoe ook religie tot koopwaar is geworden, de kerk een shopping mall (onder andere Jeremy Carrette en Richard King, Spiritualiteit in de uitverkoop, 2006). Theoloog Graham Ward zegt: ‘The consumer experience (…) and the religious experience are both desire-driven and aim at the immediate satisfaction.’ (True Religion, 2003) De vormentaal die de architectuur tegenwoordig hanteert, is vaak postmodern kitscherig (‘Disneyficatie’), en daar zou dan weer een verbinding liggen met de stijl van de Contrareformatie.

Slotvraag

Als ik op deze verkenning terugkijk, dan geloof ik dat het allemaal erg ingewikkeld is. Spiritualiteit, zoals het in het religieuze spraakgebruik tegenwoordig overwegend wordt gebezigd, lijkt zich eigenlijk vooral als een beweging tégen het hyperconsumentisme op te stellen, als een soort ascese. Maar het heeft dat najagen van illusies met dat hyperconsumentisme gemeen, en ook de kitsch. Waar kan in die wereld onze ziel rust vinden? In welke stad?

Kees Doevendans