Herbestemming van kerkgebouwen

logo-idW-oud

Herbestemming van kerkgebouwen

Levende en dode stenen

In het kerkblad van een naburige grote gemeente las ik de oproep aan wijkgemeenten om samen te gaan werken, vóórdat ze te verzwakt zijn om dat überhaupt nog op te kunnen brengen. De afkalving van de kerkelijke (wijk)gemeente gaat nog sneller dan voorzien.

Als ik op college studenten vertel over ‘De Wijkgedachte’, en hoe na de oorlog door dit stedenbouwkundig idee de kerkelijke wijkgemeente een impuls kreeg, -elke wijk zijn eigen kerkgebouw(en)-, dan is dat voor hen een zeer vreemd hoofdstuk. De afstand van deze generatie tot de kerk is groot. Zij kennen hun ouders vaak al niet meer als actieve kerkgangers en een verschijnsel als de verzuilde maatschappij is volstrekt onbekend. De oorsprong van onze TV-omroepen, kranten en politieke partijen is voor hen een raadsel, niet eens meer een vraag. Metro en Spits zijn voldoende en de commerciële omroepen eerste keuze. Moeder kocht echt niet alleen meer bij de kruidenier van eigen denominatie, maar ging altijd naar AH.

En intussen blijft de kerk bezig om te proberen die jeugd te bereiken, bijvoorbeeld door populariserende vertalingen van de Bijbel, te praten over rituelen, individuele spiritualiteit, de persoonlijke ontmoeting met ‘God, mens en wereld’, en de kerk als herberg en ‘communicatie-circuit’. Een collega sprak over de ‘bijna kruiperige geilheid van de kerken om leuk te willen zijn’. En het was ronduit stuitend om te lezen, hoe in het PKN-blad Kerkinformatie (april 2005) niet alleen de gebruikelijke lans werd gebroken voor ‘rituelen’, maar nu ook al voor magie! Dat spreekt mensen aan! Het is, zacht uitgedrukt, alsof alle inhoud uit de kerken is weggevloeid… En dat allemaal voor het bevorderen van de kerkgang van de post-moderne mens in de Vinex-wijk, waarbij een dominee met gebruind hoofd en mooie vrouw (in die volgorde), zo wordt gesteld, ook zou kunnen helpen. Over magie gesproken!

Intussen staan er in de stad kerkgebouwen. Het zijn symbolen, ‘landmarks’, uitroeptekens, herkenningspunten in de stedelijke ruimte, en ze verwijzen naar onze christelijke traditie, en die verwijzing zal nog duren zolang die studenten van mij nog iets van kerk en geloof te horen krijgen en er een flauw besef van die geschiedenis blijft hangen.

Soms zijn die kerkgebouwen in gebruik voor kerkelijke activiteiten, soms niet. Herbestemming is een van de toekomstige opgaven. Dat geldt niet alleen voor kerkgebouwen, maar voor alle gebouwde voorraad. Voor de plaatselijke wijkgemeenten, die noodgedwongen samen moeten gaan, betekent dat het afstoten van een of meerdere kerkgebouwen. Een moeilijk vraagstuk, dat in het zogenaamde ‘Bronnenboek voor Beleid’ van de PKN nog moeilijker wordt gemaakt door extra aandacht te leggen op de emotionele in plaats van zakelijke aspecten van een dergelijke operatie.

In dat boek wordt overigens denigrerend over kerkgebouwen gesproken, ze worden aangeduid als ‘dode stenen’, de gemeenteleden zijn immers de ‘levende stenen’, en die gaan voorop. Ik weet niet op wiens observatie dit uitgangspunt berust en hoe betrouwbaar het is, maar in ieder geval is het een uitgangspunt dat de kerkrentmeester aan zal spreken: instandhouding van een kerkgebouw kost geld, en deze desavouering ervan opent de mogelijkheid van afstoten en bezuinigen: uiteindelijk hebben de levende stenen prioriteit, en voor de protestanten is het niet echt nodig een sacrale ruimte te hebben, want die hebben we niet en nooit gehad. Wij kunnen overal kerken… Oók dat is een veelgehoord uitgangspunt, en ik kan evenmin beoordelen hoe betrouwbaar dát uitgangspunt is.

Lijst en Deltaplan

Afstoten en herbestemmen van kerkgebouwen is een reële problematiek. Het is dan ook goed dat de PKN in het najaar een nieuwe en geactualiseerde versie van de brochure ‘Een passende jas’ uitgeeft. Die brochure wil een handreiking zijn voor gemeentelijk accommodatiebeleid – accommodatie in twee betekenissen: gebouw én aanpassing ervan.

Ook is er een andere interessante zaak die speelt: in de kerkorde staat vermeld dat er een lijst dient te zijn van kerkgebouwen met een architectonische en cultuur-historische waarde. Met de kerkgebouwen op die lijst zal men voorzichtig om dienen te gaan. Advisering met betrekking tot plannen over de accommodatie van dergelijke gebouwen door de landelijke werkgroep Kerkbouw is verplicht. Intussen wordt hard gewerkt aan het opstellen van die lijst, waarbij voor de perioden tot 1940 kan worden teruggevallen op de door de overheid geregistreerde monumenten, maar voor de latere perioden een eigen inventarisatie dient te worden gemaakt. En vanzelfsprekend is het zo, dat criteria die voor de monumentenlijsten worden aangelegd, kunnen verschillen van die van de kerkelijke lijst, bijvoorbeeld als het om bijzondere liturgische ruimten gaat.

Hoe graag de kerk dan ook modern wil zijn, het accommodatiebeleid van de gemeenten, en de herbestemmingsopgaven van kerkgebouwen confronteert ons met de geschiedenis en de rol en betekenis van het kerkelijk erfgoed. Vanuit de werkgroep Kerkbouw is er bij de Synode op aangedrongen met dit thema ernst te maken, maar men gaf geen gehoor. Het heeft geen prioriteit.

In NRC-Handelsblad stond op de opiniepagina onlangs de oproep, dat de overheid met een deltaplan voor onze kerkgebouwen zou komen (19 mei 2005). Het was een merkwaardig artikel. Achtergrond was wellicht de wens tot een verruiming van de subsidieregelingen voor monumenten te komen, in het bijzonder kerkelijke gebouwen, tezamen met sponsoring door het bedrijfsleven. Allemaal waarschijnlijk weinig reëel, ook al gelet op het heersende beleid dat alleen héél bijzondere monumenten nog worden beschermd/gesubsidieerd.

De motivatie van de schrijver was vooral, dat kerkgebouwen verwijzen naar de geschiedenis van onze cultuur, daarvan symbolen zijn, en dat het eigenlijk alleen in Nederland denkbaar is, dat men dergelijke symbolen sloopt. Althans, in Oost-Europa zou dan niet kunnen, aldus de schrijver. Vervolgens kwam dan natuurlijk de vraag op, wat, naast die symbolische waarde, de functionele waarde van die kerkgebouwen zou kunnen zijn. Antwoord: de kerken moeten hun drempels verlagen en zich richten op een algemeen besef van religiositeit. Het was met andere woorden een oproep tot die ‘kruiperige geilheid’ van de kerken om weer in de smaak te vallen.

‘Bunk’ of levende realiteit

Het lijkt me, dat het genoemde artikel tenminste een aantal vragen oproept. ‘History is bunk – we do not want tradition’, riep Henri Ford. En die uitspraak moet gelezen worden in dat tijdperk van maatschapplijke en economische ontwikkeling, dat we tegenwoordig als ‘fordistisch’ aanduiden. Het was de periode die zich kenmerkte door een ‘economy of scale’, dat wil zeggen: massaproductie ten behoeve van massa-consumptie. De uitspraak ‘history is bunk’ is uit, en past niet meer in deze post-fordistische tijd met zijn ‘economy of scope’ en economie van symbolische goederen. Het artikel geeft daaraan enerzijds wel uitdrukking, maar de uitspraak dat de kerken een soort algemene spiritualiteit aan de mens moeten brengen: religiositeit voor de massa, en daartoe hun kerkgebouwen moeten openen, is een merkwaardige aanbodgerichte interpretatie van herbestemming, die nog uit het fordistisch tijdperk komt. Religie als massa-consumptie-artikel. Zo hinkt het artikel op twee gedachten en wortelt het in twee verschillende perioden.

Te weten dat geschiedenis geen ‘verlakkerij’ is, dat is één. Weten hoe we met die geschiedenis omgaan is twee. De architectuurhistoricus Geert Bekaert stelde ooit de vraag: ‘Kan het erfgoed de architectuur redden?’ Zijn antwoord was: nee, dat kan niet, en een nieuwe ethiek van de monumentenzorg is nodig. ‘Een die er (…) op uit is de geschiedenis (…) te benaderen als een “beleefde realiteit” die automatisch een plaats heeft in de actualiteit’.

Kan het kerkelijk historisch erfgoed de godsdienst redden? Nee, dat kan natuurlijk ook niet, de symboolwaarde, de emotionele waarde, wat dan ook, kunnen niet wedijveren met de tekens van Nike en Adidas. En, zo klinkt het: kerkgebouwen zijn dode stenen, die vooral geld kosten.

De uitspraak van Bekaert werd aangehaald in een artikel van de architectuurhistoricus Ed Taverne in het blad Stedebouw & Ruimtelijke Ordening (nr 02, 2005). Daarin gaat Taverne in op de oppervlakkige manier van omgaan met monumenten in architectuur en stedenbouw, zoals die momenteel in zwang is en ook vanuit de overheid wordt gepropageerd. Men spreekt zelfs van ‘culturele planologie’ en plaatst historische monumenten in hun historisch isolement, in een soort ‘rookvrije zone’. Taverne stelt echter, dat het steeds schaarser wordende culturele erfgoed zichzelf zal moeten redden en de kans moet krijgen zich te vernieuwen.

Dat betekent: actieve herbestemming, geen monumentenzorg gebaseerd op symboolwaarde of historische referentie. Geen isolement. In een actieve benadering kunnen ‘dode stenen’ weer tot ‘levende stenen’ worden. Het vraagt van de kerken om bezinning op de herbestemmingsopgave van kerkgebouwen, met name een aanbodgerichte benadering. Een moeilijke, maar zeker interessante problematiek. Uitgangspunt zou kunnen zijn de ‘ethische betekenis’ van de architectuur, zoals Karsten Harries (‘The ethical function of architecture’, London, 1997) dat noemt: de betekenis van architectuur voor het openbare leven, de publieke ruimte, de stedelijke gemeenschap, wat daar tegenwoordig dan ook onder kan worden verstaan. In elk geval geen ‘wijkgedachte revisited’! Maar reeds op de beroemde kaart van Nolli van Rome in de 17de eeuw werd de ruimte van het kerkgebouw als openbare ruimte ingetekend.

Een aanbodgerichte herbestemming-strategie vanuit de kerken, gebaseerd op deze ethische functie, waarbij het kerkelijk erfgoed zich functioneel kan vernieuwen, en toch een onvermijdelijk historische vreemdheid houdt ten opzchte van de actualiteit, zou kunnen betekenen, dat wordt nagegaan welke functies van het openbare leven, civil society etc. in onze netwerkmaatschappij noodzakelijk en wenselijk zijn en passen in een kerkelijke herbestemmingsstrategie. Een maatschappij-analyse terzake is nodig. Een dergelijke aanpak kan soelaas bieden voor het krampachtig vasthouden aan de religieuze functie van een kerkgebouw en de emotionaliteit van het afstotingsproces per wijkgemeente. Maar ook voor het tegendeel: het verkopen van een kerkgebouw aan de hoogste markt-bieder zonder inhoudelijke criteria, waarbij toch altijd de waarde van de locatie doorslaggevend is.

Een dergelijk project kan veel inhoudelijke inzichten opleveren, zoals de discussie over de omgang met ons industrieel erfgoed dat ook heeft gedaan.Wellicht dat niet elk kerkgebouw in deze strategie dient te worden meegenomen, maar dat deze zich zal richten op de gebouwen op de lijst van kerkelijke gebouwen van architectonische en cultuur-historische waarde. Laten we sommigen kerkgebouwen dan maar gerust prijs geven aan de actualiteit van de vrije markt. En natuurijk zal ook de eigenlijke functie van kerkgebouwen, namelijk om een plaats en een thuis te bieden aan de kerkelijke gemeente, prioriteit verdienen. Want ook die architectonisch-ethische functie van het kerkgebouw moet worden bewaard en beschermd. Maar dan niet door verlaging van drempels en de ‘kruiperige geilheid om leuk te willen worden gevonden’. Want op die manier worden dode stenen geen levende stenen, maar worden levende steden wel dode stenen.

Kees Doevendans