Wat is nieuw?

logoIdW

WAT IS NIEUW?

Er is een boek dat de titel draagt Zaken die verborgen zijn sinds de grondlegging der wereld. De schrijver ervan pretendeert een wetmatigheid in menselijk gedrag te onthullen die van het begin van de menselijke beschaving verborgen is gebleven… tot 1978. Ik ken niet veel titels met zoveel pretentie, maar wel veel boeken, auteurs, denkers en kunstenaars die van eenzelfde pretentie vervuld zijn. De wereld was in betrekkelijk duister gehuld tot het moment dat zij hun ontdekking deden, hun pen op papier zetten, hun film draaiden en nu is de geschiedenis in tweeën gebroken. Een deel vóór hen en een deel na hen. Een deel vóór Copernicus, Descartes, Charles Darwin, Friedrich Nietzsche, Martin Heidegger, Karl Barth, René Girard, Ellen van Wolde en een deel na hen.

Ontzettend veel openbaring

Intuïtief staat de gedachte van een voortijd mij tegen. Ik kan ermee leven dat er mensen zijn geboren en gestorven die nooit met mes en vork hebben gegeten, die de stofzuiger of de pil hebben moeten missen, die nimmer een noot van Mozart of een regel van Shakespeare hebben gehoord, maar dat mensen op enig moment afgesloten zouden zijn geweest van de waarheid, dat stuit mij tegen de borst. Ik weet: hier ligt een van de grote moeilijkheden van het begrip openbaring. Openbaring veronderstelt ‘volk dat in duisternis wandelt’ en dat eindelijk, in het jaar 1978 of misschien al in het jaar 0, ‘een groot licht’ ziet. Maar voor ik het over openbaring ga hebben, wil ik me er even over verbazen dat er zo ontzettend veel openbaring is. Wekelijks verschijnen er boeken die volgens de recensenten talloze eerdere overbodig maken. Elke dag is er wel een gebeurtenis die ‘historisch’ wordt genoemd of een wetenschappelijke ontdekking die met ‘een doorbraak’ wordt betiteld. Uur na uur zien producten het licht die ‘nieuw’ heten en als het meezit ‘het leven onherkenbaar zullen veranderen’. Je krijgt de indruk dat driemaal daags de geschiedenis wordt weggegooid en dat het een van de grootste inspanningen van de moderne mens is, zich te emanciperen ten opzichte van een beklagenswaardige voortijd.

Vooral het behagen waarmee mensen vanaf de hoogte waarop ze blijkbaar geklommen zijn een lange neus te trekken naar het voorgeslacht, is verwonderlijk. Als je van mening bent, zoals prof. E. van Wolde, dat mensen gedurende minstens 20 eeuwen het eerste vers van Genesis verkeerd hebben gelezen en bijgevolg hun ziel en zaligheid hebben opgehangen aan iets onwaars, dan breng je dat nieuws, zou ik denken, tegen je zin, en nadat je hebt onderzocht of het echt niet anders is. Maar kennelijk is onze huidige cultuur niet erg vatbaar voor de grote bedenkingen die het begrip openbaring de eeuwen door heeft opgeroepen. Hoe komt dat? Hebben we hier misschien te maken met één van de twijfelachtiger erfenissen van het christelijk geloof? Het lijkt erop dat deze godsdienst aan het begrip openbaring zo’n belangrijke plaats heeft toegekend, dat in de geseculariseerde christelijke cultuur ieder besef van traditie als vanzelf verdacht is.

Hoe revolutionair is het christendom?

In zijn vormende jaren heeft het christendom er zich niet op laten voorstaan dat het iets nieuws was en dat het stoelde op een bijzondere openbaring van God. De leer van Marcion, bijvoorbeeld, dat in Jezus een nieuwe god zichtbaar werd, die niet met de scheppergod verward mocht worden, werd door de vroege kerk scherp veroordeeld. De God die zich openbaart in Jezus is ook de God die hemel en aarde geschapen heeft. Het nieuwe in Jezus is maar relatief nieuw. Dat was trouwens ook al in het Nieuwe Testament te lezen, waar van Jezus wordt gezegd dat alle dingen ‘door Hem zijn geschapen’ (Col 1,16). Theologen uit de orthodoxie stemmen in met de in de klassieke oudheid gangbare gedachte dat het oude het goede is en dat het nieuwe ofwel een verval van het oude is of een herontdekking ervan.

Dat neemt niet weg dat het christendom aan Jezus’ optreden zo’n doorslaggevend belang toekent, dat het is gaan spreken van een vóór en een na Christus. Jezus werkt dat zelf ook in de hand. De uitspraak over de zaken die verborgen zijn vanaf de grondlegging der wereld stamt van Hem (Mt 13,35) en in verschillende van Zijn uitlatingen lijkt Hij zich doelbewust af te zetten tegen ‘de ouden’ en de overlevering. In het Nieuwe Testament typeren buitenstaanders Jezus al bij het begin van zijn optreden als een revolutionair. ‘Hier is iemand met een nieuwe leer met gezag!’ (Mc 1,27). We zien ook dat Jezus zelf oppositie voert tegen de traditie. Hij noemt het onmogelijk dat een profeet in zijn vaderstad wordt geëerd (bv. Joh 4,44), want profeten plegen altijd inbreuk op het bekende verhaal. Elders zegt Hij dat je nieuwe wijn in nieuwe zakken moet doen (bv. Mt 9,16v), waarmee Hij bedoelt dat zijn boodschap zich slecht laat verenigen met de traditie. Ook de radicale breuk met vaders, moeders en kinderen die Jezus van zijn leerlingen eist (bv. Mc 10,29v), toont dat Hij zijn beweging los wil maken van de bestaande verhoudingen. En dan zijn er Jezus’ correcties op de wet van Mozes (bv. Mt 5, 21vv), het feit dat Hij de vervulling claimt van wet en profeten (bv. Mt 5,17) en zijn aankondiging van een ‘nieuw verbond’ tijdens het laatste avondmaal – allemaal obstakels voor mensen die het christendom en de traditie graag in elkaars verlengde zien.

Relatief toegeeflijk ten opzichte van de overlevering betoont Jezus zich in het verhaal van de verloren zoon en zijn oudere broer (Lc 15,11vv). In dat verhaal is de jongste duidelijk de held. Hij jaagt de erfenis van zijn vader erdoor en leert daarna zijn vader op waarde schatten als hij met hangende pootjes naar huis terugkeert. De oudste zoon verpersoonlijkt de traditie. Hij is vaders schaduw, maar kent hem niet zoals de jongste hem kent. Jezus erkent in het verhaal het goede recht van de traditie. De oudste zoon hecht terecht aan zijn vader en het ouderlijk huis. Wel vraagt Jezus wat het goede recht van de traditie betekent als zij zich onbewust blijft van haar rijkdom en met een vals vaderbeeld de ware, gulle en barmhartige vader onzichtbaar maakt.

Jezus’ bezwaar tegen de traditie is, dat zij weliswaar erkent dat de waarheid eeuwig is en er dus in de tijd niets wezenlijks aan kan worden toegevoegd, maar dat zij weigert daaruit de juiste consequenties te trekken voor het bestaan van mensen in de tijd. Als God de mens vanaf het begin heeft laten delen in Zijn waarheid en zelfs als Hij op een bepaald moment begonnen is de waarheid te openbaren, zijn er volgens Jezus maar twee reacties mogelijk: geloof of ongeloof, acceptatie van de eeuwige waarheid of afwijzing ervan. Want geloof is het menselijke vermogen dat beantwoordt aan het eeuwige. De traditie verzint er daarentegen nog een mogelijkheid bij. De mogelijkheid van de benadering, van de eigenmachtige toeëigening. Zij beschouwt Gods waarheid wel als een gegeven grootheid, maar niet als een Vader. Gods waarheid is een wet, een stelsel voorschriften dat ruimte laat voor menselijke willekeur. Hierdoor ontstaan ‘farizeeën’ en ‘schriftgeleerden’. Op papier houden zij zich netjes aan Mozes, maar in het uitleggen en opvolgen van de geboden worden zij baas en baas boven baas. En daardoor zijn zij volgens Jezus paradoxaal genoeg niet de wetsgetrouwen, waarvoor zij zichzelf houden, maar nieuwlichters die wet en profeten naar hun hand zetten.

Het heden als absoluut punt?

De nieuwe inzet waarmee Jezus de traditie provoceert, is eigenlijk een radicalisering van de traditie. Als je gelooft dat God eens en voor al gesproken heeft, als je de eeuwigheid serieus neemt, dan zijn jouw werken, jouw rijkdom of armoede, jouw gezondheid of ziekte, orthodoxie of heterodoxie niet doorslaggevend meer. Die onderscheidingen willen je doen geloven dat er iets nieuws onder de zon is, dat ik beter ben dan jij, dat de ene religie uitblinkt boven de andere, maar die absoluutheidspretenties verschrompelen als ze worden geconfronteerd met het absolute van God.

In vervolg op Jezus’ kritiek op de zelfvoldaanheid van de traditie hebben vele revolutionaire geesten hun pijlen op het bestaande gericht. Steeds was de quasi-eeuwigheid van de traditie hun doelwit. Maar meestal verschilde het absolutum van waaruit hun kritiek opkwam van het godsgeloof van Jezus. Jezus wilde het partijbelang van deze of gene orthodoxie vervangen door het belang van God, waardoor het verleden met terugwerkende kracht zin kreeg als domein van Gods bestuur. Latere revolutionairen ontdekten dat het actuele als zodanig volstond om alle traditie, die immers geen eeuwige maar slechts historische waarde had, uit haar voegen te tillen. Voor Jezus was het nieuwe standpunt waarmee Hij zich buiten de traditie plaatste een noodzakelijk maar betreurenswaardig kwaad. Hij was ‘niet gekomen om te oordelen’ maar had wel een breuk met de orthodoxie nodig om zich met haar te kunnen verenigen. Voor de revolutionairen na hem was het nieuwe inzicht een stap op weg naar de verlichting en een terechte vernietiging van al het voorgaande. De gematigden onder hen zagen de traditie nog als een voorstadium van het heden, maar naarmate het idee dat tradities toevallig zijn de gedachte verdrong dat de mensheid een staat van verlichting nadert, werd de traditie-kritiek radicaler. Nu zijn we bijna zover dat het verleden per definitie vreemd en achterhaald is en alleen het heden overschiet als een absoluut punt in de tijd.

In dat uiterst smalle punt moet het gebeuren, lijken we te denken. In dat punt moet je je bestaan bewijzen. Je moet laten zien wie je bent, los van een toekomst die jou zal vergeten en van een verleden dat jijzelf aan de vergetelheid hebt prijsgegeven. Je zult moeten strijden om bij de tijd te blijven en hunkeren naar elke blijk van aandacht die het ogenblik naar achteren schuift waarop jij definitief uit de tijd zal raken.

Wat zullen we onze tijd toewensen? Mijn sympathie is bij de traditie die door een gemeenschappelijke taal en leefstijl over te leveren een indruk geeft van wat eeuwig en onveranderlijk is en ons als mensen verenigt. Maar hoe groot ons verlangen ook is om traditie, erfgoed en cultuur in ere te herstellen, tegen de kritiek van de revolutionairen, van Jezus tot en met Ellen van Wolde, op de absoluutheidspretenties van het bestaande is weinig in te brengen. Zolang de tijd voorstschrijdt, zal tegenover het oude het nieuwe zijn plaats opeisen. De wijze waarop het nieuwe dat doet, verschilt echter. Het kan ons afschrijven en uit de tijd verklaren, maar het kan ook afstand van ons nemen met een belofte. Dat ‘er niemand is die huis of broeders of zusters of moeder of vader of kinderen of akkers heeft prijsgegeven om Mij en om het evangelie, of hij ontvangt honderdvoudig terug: nu, in deze tijd, huizen en broeders en zusters en moeders en kinderen en akkers, met vervolgingen, en in de toekomende eeuw het eeuwige leven.’ (Mc 10,29v)

Udo Doedens