Uniek en magistraal? Over de Nieuwe Bijbelvertaling

logo-idW-oud

Uniek en magistraal? Over de Nieuwe Bijbel Vertaling

Moet een vertaler zijn lezers naar de vreemde auteur van een andere taal en tijd brengen, of die auteur als taal– en tijdgenoot van de lezers presenteren? Niet alleen Goethe formuleerde die vraag met zijn twee ‘Übersetzungsmaximen’; de kwestie is even oud als het vertalen zelf. Heeft de gevende taal of de ontvangende taal het overwicht? Goethe beveelt een ‘Mittelweg’ aan. Moeilijker wordt het als het om een tekst van de gevende taal gaat, die in een bepaalde litteraire vorm is gegoten. In dat geval wil Goethe trouw aan de originele tekst. Een vertaling van een Hebreeuwse tekst moet niet het idioom van die tekst ‘overzetten’, maar wel het eigene van de expressie bewaren. Daarmee begint echter direct de discussie: wat is taaleigen, wat is stijlmiddel? In narratieve Hebreeuwse teksten volgt het onderwerp op het werkwoord. Wie dat ook in de vertaling overneemt, schrijft ‘Nederbreeuws’. Het Hebreeuwse werkwoordsysteem met ‘modi’ is anders dan het Indogermaanse met ‘tempora’. De vertaler die yiqtol– en qatalvormen als ‘tijden’ overzet, doet iets ongerijmds De werkers in de wijngaard van de Nieuwe Bijbel Vertaling zijn zich dat terdege bewust. Maar toch is soms een Mittelweg vanwege de bijzondere vorm van de te vertalen tekst ook wat het taaleigen betreft geboden, als tenminste de ontvangende taal dat verdraagt.

Mijn ervaring van de laatste maanden is, dat discussie over vertaalprincipes en –methoden geen zoden aan de dijk zet. Dure termen rollen over elkaar heen: ‘Dynamisch aequivalent’ of ‘idiolect’ waren al langer in zwang. Nu hoor ik van ‘transformaties’ en ‘micro– en macroniveau’ van een tekst. Telkens denk ik: laten we het maar over het resultaat van de vertaling hebben. In discussies heb ik me ook de laatste tijd daartoe beperkt. Niet: leest het Nederlands vloeiend en is het ‘natuurlijk’ of begrijpelijk; de vraag is, met een variatie op Nijhoff: Staat er in de grondtekst wat er staat in de vertaling.

Ruim tien jaar geleden had ik een gesprek voor de NCRV-microfoon met de toenmalige secretaris van het NBG Evert Tuinstra. We hadden tevoren naar aanleiding van de Groot Nieuws Bijbel pittig met elkaar in de clinch gelegen, maar tot wederzijdse verbazing waren we het over de vertaalregels voor de ‘Vertaling 2000’ roerend eens. Ik heb mij op het verschijnen ervan dan ook zeer verheugd, want nodig was dat wel: een echt moderne en getrouwe vertaling. Bij de eerste uitgave van Werk in Uitvoering schreef ik dat de stijl van Esther prachtig getroffen was. Met enkele correcties: veelbelovend. Het boekje Jona echter, dat moet gewoon over. Helaas zette de trend van Jona zich door. Bij Genesis (Werk in Uitvoering 2) dacht ik vervolgens: De definitieve versie zal toch wel moderner en getrouwer worden? Maar nee. Ik moest in de voetsporen van Frans Breukelman treden. Bij het verschijnen van de oude ‘nieuwe vertaling’ (NBV ’51) had Miskotte tegen hem gezegd: ‘De kolommen van IdW staan voor je open’. Het regende bedankjes en Breukelman moest zijn serie artikelen staken. We waren immers zo blij met die ‘Nieuwe Vertaling’, net als nu met de NBV! Als ik in een leerhuis zeg: Een gemiste kans! oogst ik bepaald geen enthousiasme. Ik heb het gevoel tegen de bierkaai te moeten vechten en dat ik het dus bij voorbaat verlies.

Wat heb ik er tegen?

Ik beperk mij in het algemeen tot Genesis, want dat boek ken ik een beetje. Wat in het Hebreeuws concreet is wordt veralgemeniseerd, wat karakteristiek is vervlakt. Al of niet – meestal niet – zinvolle toevoegingen geeft men niet met bijvoorbeeld cursief weer. Woorden en soms zinsneden worden weggelaten alsof men Openbaring 22:18,19 niet heeft gelezen. Men spreekt van ‘beperkte concordantie’ maar er komt op essentiële punten niets van terecht. Voorbeelden heb ik elders al gegeven en ik ben er nog lang niet mee klaar.

In een discussie met Noorda heb ik de bijbelstheologisch niet zo gewichtige tekst van 1 Samuël 25:20-22 als exempel van de wijze van vertalen gegeven. In mijn vertaling uit de losse pols staat daar over Abigail die dreiging van Davids wraakactie tegen Nabal wil bezweren: ‘Juist toen zij rijdend op de ezel afdaalde in een bergkloof, dáár dalen David en zijn mannen af, haar tegemoet! Zo kwam ze hen tegen. David had (zojuist nog) gezegd: “Helemaal voor niets heb ik alles van hem daar in de woestijn behoed, zodat er van al het zijne niet het minste werd vermist, maar hij heeft mij goed met kwaad vergolden. Zó moge God doen aan de vijanden van David, ja nog erger, als ik van al het zijne vóór de morgen een muurpisser overlaat!”

NBV: ‘Abigail reed op haar ezel door de kloof, terwijl David en zijn mannen van de andere kant optrokken(!). Omdat ze door de bergwand aan het zicht onttrokken was, werd David door haar komst verrast. Hij was nog steeds vreselijk kwaad: “Wat denkt die vent wel? Heb ik daarom al die tijd zijn bezittingen beschermd? Ik had het net zo goed kunnen laten! Nog niet één schaap is hij kwijt, en wat krijg ik? Stank voor dank! God mag met me doen wat hij wil als ik morgen vroeg van zijn familie ook maar iemand van het mannelijk geslacht in leven heb gelaten!”

Kan dit gerekend worden tot wat men in de vertaaldiscussie van rond 1800 ‘belles infidèles’ noemde? Mij lijkt het een bijbelbewerking voor tieners

Enige tijd geleden meldde Spijkerboer in IdW zijn positieve reactie op Jesaja in de NBV. Ik moet hem toegeven dat het boek zich soepel laat lezen. Het is in mijn ogen ook veel beter vertaald dan Genesis. Niettemin struikel ik in praktisch ieder hoofdstuk over gedane keuzen. Ik neem als voorbeeld het bekende gedeelte Jesaja 2:1-5. Net als in Genesis treft men daar in de NBV toevoegingen en weglatingen aan. Ook beperkte concordantie – essentiëel voor het begrip – wordt niet toegepast. Parallellismen komen er soms bekaaid af. Concreetheid valt ten offer aan parafrase. De eerste zin in de NBV luidt: ‘Eens zal de dag komen dat de berg / met de tempel rotsvast zal staan…’ Was dat dan niet altijd al het geval? Zou het niet om iets verassenders kunnen gaan? ‘Het zal gebeuren in latere dagen dat vast gefundeerd zal zijn / de berg van het Huis van JHWH,/ aan het hoofd van de bergen,/ verheven boven de heuvels’. De NBV draait de (normale) volgorde om: ‘verheven boven de heuvels, hoger dan alle bergen’. Een climax: hoger, hoogst, maar is dat de bedoeling? En waarom moest alle worden toegevoegd? Bergen en heuvels zijn metaforen voor de grote en kleine koninkrijken en machten. Ook de directe context spreekt daarvan (Jes. 2:14; vgl. de thematisch verwante Psalm 46). Waar betekent be-rosj ‘hoger dan’? Gaat het niet om de leidende positie (vgl. bv. Deut. 20:9) van de Sion?

‘Alle volken zullen daar samenstromen/ machtige naties zullen zeggen:…’ Dat is apert onjuist. De volken vormen een rivier (een element dat bij de godsberg hoort, vgl. o.a. Ps. 46:5) die wonderlijkerwijs naar de berg toestroomt (vgl. Jes. 66:12). Het werkwoord n-h-r komt komt alléén nog voor in de paralleltekst Micha 4:1 en Jeremia 51:44! Dus: ‘Ze stromen erheen, alle naties/ ze gaan (erheen) de volken in menigte’. Als het woordje gaan niet wordt weggelaten, blijft het parallelisme bewaard. De vertaling ‘machtige naties’ (zie Lexicon s.v. rab) is dan ook níet correct.

‘Laten we optrekken naar de berg van de HEER/ naar de tempel van Jakobs God’. ‘Opgaan’ vind ik een betere vertaling voor de bedevaart der volken, maar het feit dat lekhoe, ‘ga mee/ kom mee’ onvertaald blijft, is een ernstige omissie, zoals ik hieronder duidelijk zal maken.

‘Hij zal ons onderrichten, ons de weg wijzen/ en wij zullen zijn paden bewandelen’. Zou de weergave niet veeleer moeten luiden: ‘Dan zal hij ons (‘tora’) onderrichten uit zijn wegen en dan zullen wij gaan op zijn paden’? Hoe belangrijk deze zin is, zal ik bij vers 5 beklemtonen. De zeldzame uitdrukking ‘onderrichten uit (min)’ bedoelt mijns inziens dat JHWH de goyim onderricht geeft vanuit zijn wegen met Israël. Vanwege de (beperkte) concordantie is de vertaling ‘gaan’ niet onbelangrijk.

‘Vanaf de Sion klinkt zijn onderricht / vanuit Jeruzalem spreekt de HEER’. Tot mijn verdriet vermijdt de NBV heel vaak ‘woord van JHWH’. Het chiastische parallellisme kan toch best in het Nederlands gehandhaafd blijven? Het is literair en inhoudelijk expressief: ‘Want van Sion gaat onderricht (‘tora’) uit,/ en het woord van JHWH uit Jeruzalem’. Die vertaling laat open dat het ook schriftelijk kan gebeuren (of via missie, zoals bij Lucas).

‘Hij zal rechtspreken tussen de volken / over machtige naties een oordeel vellen’. De vertaling van de tweede versregel lijkt mij niet to the point. Het woord hokhiach is een term uit de rib , de twist. JHWH beslecht ‘der volken oude twist ‘. Dus: ‘Hij zal rechtspreken tussen de naties,/ en als scheidsrechter optreden bij de volken in menigte’. Parallellisme! Tegen de weergave van vers 4b , de woorden die prijken op het gebouw van de Verenigde Naties te New York heb ik geen bezwaar, maar te meer tegen die van vers 4c. ‘Geen volk zal nog het zwaard trekken (alsof er in het Hebreeuws sj-l-f stond!) tegen een ander volk, / geen mens zal meer weten wat oorlog is’. Ik houd het voorlopig op: ‘Ze zullen niet meer, natie tegen natie, het zwaard opheffen, / en ze zullen het oorlogvoeren niet meer leren’. De NBV biedt met ‘geen mens zal meer weten wat oorlog is’ wel een mooie algemene gedachte, maar het is een onjuiste parafrase. Een betere zou zijn: Ze sluiten de krijgsscholen. Het is het omgekeerde van wat er in Richteren te lezen staat: JHWH liet volken in het land overblijven opdat Israël het oorlogvoeren zou ‘leren’ (3:2).

Zoals bekend vinden we in Micha 4:1-5 hetzelfde ‘lied’, met kleine variaties, die overigens in de NBV niet erg precies zijn weergegeven. In beide gevallen volgt er een profetisch commentaar, dat aanhaakt bij het lied aan de hand van het werkwoord h-l-k, ‘gaan’; eventueel ‘wandelen’, maar vanwege de concordantie in dit geval minder bruikbaar. Het vijfde vers van Micha zou ik zo willen vertalen: ‘Ook al gaan de volken (hun weg), elk in de naam van zijn eigen god(en), wijzelf gaan (voort) in de naam van JHWH, onze god voor eeuwig en altijd’.

In Jesaja lezen we een oproep; naar de NBV: ‘Nakomelingen van Jakob, kom mee, laten we leven in het licht van de HEER’. De verbinding die de tekst legt met het voorafgaande is slechts ten dele vertaalbaar. Allereerst wordt de oproep lekhoe ‘ga mee / kom mee’ geciteerd uit vers 3, die de NBV daar weg laat, en vervolgens de woorden nélekha be-orchotaw, ‘laten wij gaan op zijn paden’; maar nee, de laatste twee lettergrepen laat de profeet verrassend weg: nélekha be-or, ‘laten wij gaan in het licht…’. Op die bijzonderheid kan alleen met een aantekening gewezen worden, maar het gelijkluidende begin van de zinsnede behoort in een vertaling uit te komen. ‘Leven in het licht’ klinkt wel stichtelijk, maar verduistert het verband: ‘Huis van Jakob, ga mee, laten we gaan in het licht van JHWH’. Dan zijn er wegen waaruit JHWH de goyim onderricht kan geven, zodat zij in latere dagen vers 3 kunnen zeggen: ‘Ga mee…dan zal hij ons onderrichten uit zijn wegen (met Israël) en dan zullen wij gaan op zijn paden’. Een treffende tekst om op Israëlzondag over te preken.

Karel Deurloo