De NBV in beproeving

logo-idW-oud

‘Stank voor dank’ en ‘Eens’.

De NBV in beproeving.

Tegen de reactie van Machteld deMik- van der Waal en al wat zij mij impliciet toedicht zal ik mij niet verweren. Haar enige argument is ‘luisterdichtheid’ bij de schriftlezing uit de NBV. Met gemeenteleden oefenden wij destijds in de Amstelkerk te Amsterdam in de voorbereiding van de dienst duchtig op een goede voorlezing. De toon en het register zijn heel belangrijk, vooral ook wat de motiefwoorden betreft, bijvoorbeeld in 1 Samuël 25. Zo moge God doen aan de vijanden van David…(22). Dat is ongewoon, maar het staat in de grondtekst. Als je dat in de vertaling ‘verbetert’ naar (wat je op grond van andere teksten verwacht): ‘God mag met me doen wat hij wil’ moet je dat wel met een noot verantwoorden. Jammer is die verbetering wel, want ook Abigaïl spreekt over Davids vijanden (26,29). De lezer moet er bij denken aan Saul.

Nu had ik de betreffende verzen alleen geciteerd om een indruk te geven van de wijze van vertalen van de NBV; in dit geval een bijbelbewerking voor tieners. Maar nu ik het er toch over heb: het hebreeuwse woord dat toon en register aangeeft, bedoelt volgens Jaap van Dorp ‘alle leden van een familie’. Ik vraag het mij af, maar allez, met ‘iemand van het mannelijk geslacht is er alleen maar een , ‘muurpisser’ overboord. Maar neem nou ‘stank voor dank’ (21). Stel dat ik wil preken over de verkondiging van het verhaal over de messias van JHWH aan de hand van de motief woorden goed en kwaad, wat moet ik dan met die vertaling? De verteller herinnert met de woorden van David aan wat een knecht tegen Abigaïl heeft gezegd: Die mannen waren zeer goed voor ons (15), maar nu is kwaad over ons beloten (16). En nu zegt David: Nabal heeft mij goed met kwaad vergolden. Daarna horen we de reactie van Abigaïl die zegt wat goed en kwaad is. De messias mag niet het recht in eigen hand nemen en bloedschuld op zich laden. ‘Moge het uw vijanden (!) en hun die kwaad over u beramen vergaan als Nabal’ (26). ‘Laat er geen kwaad bij u gevonden worden’ (28) ‘Als JHWH aan mijn heer doet naar al het goede…’ (30). Tenslotte laat JHWH het kwaad van Nabal op diens eigen hoofd neerkomen (39). Zo is de lezer voorbereid op hoofdstuk 26, dat met 24 dit verhaal omlijst: Messias David spaart opnieuw het leven van Saul de gezalfde, die hier zijn laatste woorden tot David spreekt. ‘Gezegend (vgl. 2 Sam. 25: 32, 33, 39) ben jij mijn zoon David. Wat je ook doet, je zult zeker slagen’ (25). Hij zegt ook: ‘Ik zal je geen kwaad meer doen’ (21) en David antwoordt: ‘JHWH zal ieder zijn gerechtigheid en trouw vergelden’ (23; NBV ‘Wie rechtvaardig en trouw is, zal de HEER belonen.’ Een mooie wandtekst.)

‘Eens zal de dag komen’ (Jes. 2: 2). Tom Naastepad had een hekel aan het woordje eens in zijn lied ‘Eens als de bazuinen klinken’ (Gezang 300) en spotte: Eens als de ajuinen stinken! Waarom heeft de NBV niet vertaald met ‘In de toekomst’ zoals in Genesis 49: 1? Maar eenmaal komt de tijd… De term be-achariet ha-jamim heeft hier nog niet de eschatologische lading van ‘In het laatste der dagen’ (Dan. 8: 19 etc.). Akkoord! Het zijn de dagen, in meervoud, die in het verschiet liggen. ‘Latere dagen’. Het woordje eens heeft in het Nederlands heel bepaalde connotaties. ‘Eens zal de dag komen’?

‘Hoger dan alle bergen’? Bij be-rosj heeft Van Dorp gelijk: bet-essentiae, maar kijk in de concordantie. Nergens betekent het ‘hoger dan’. De vertaling die hij aanhaalt is zo gek nog niet: ‘The Mount …/ Shall stand firm above the mountains’. En het lidwoord ha? Kan dat het beste weergegeven worden met ‘alle’ ter aanduiding van totaliteit? Waarom dan in het vervolg niet ‘alle goyim’ of ‘alle zwaarden’? Je kunt dat in het Hebreeuws ook expliciet zeggen, maar het staat er niet. Mijn bezwaar is dat nu in de vertaling de nadruk valt op álle bergen. Ook de Himalaya? Ja, de Berg van JHWH is ook hoger dan de Himalaya! De nadruk moet echter vallen op de bérgen en de heuvels, de grote en kleine koninkrijken van de goyim, die nu als een rivier aan komen stromen naar deze berg die staat ‘en tête des mons’ (Chouraqui); bet-essentiae: ‘als het hoofd van de bergen’ (Oussoren; vgl. Jes. 2: 14, ‘alle’, maar hier laat de NBV het woordje weg).

Van Dorp gaat verder niet in op mijn kritiek, ook niet op het centrale theologische punt, maar heeft de indruk dat ik lees en beoordeel op woordniveau. ‘De stijl, het genre, woordregisters, klankpatronen’, het hoort allemaal bij de grondtekst, zegt hij. Ik zal het niet ontkennen. Wat de stijl betreft heb ik o.a. op het parallellisme en op een chiasme gewezen dat de NBV verwaarloost; wat het genre betreft – ev. Sionslied – op de verwantschap, tot in het woordgebruik toe, met Psalm 46. Ik heb op een onvertaalbaar klankpatroon gewezen: be-or[chotaw], ‘op zijn paden’, ‘in het licht van JHWH’. Er is op woordniveau geen nederlands equivalent voor te vinden, maar het had de vertalers wel aanleiding kunnen geven het ‘citerende’ profetische slotvers 5 minder slordig te vertalen. Ik had er op kunnen wijzen dat in het beroemdste vers het werkwoord q-t-t hoorbaar is (omhameren) net als het q-ts-ts, het ‘stukhameren’ van de speer door JHWH in Psalm 46: 10, maar tegen het ‘omsmeden’ van de zwaarden heb ik geen bezwaar. Het lied is overigens wel een mooie ontmytologisering van de psalm. En woordregisters? Bedoelt Van Dorp soms: ‘Geen mens zal meer weten wat oorlog is’ in plaats van ‘Zij zullen het oorlog voeren niet meer leren’? Ik denk dat de grondtekst een scherp en vooral concreet register open trekt in plaats van een zoete romantische stem. Op alle genoemde verschijnselen vind ik de NBV in deze passage teleurstellend. Zelfde waarnemingen heb ik gedaan in andere Jesaja-pericopen die ik de laatste tijd moest vertalen en dan spreken we nog niet eens over Genesis. Moet ik in een preek over dit Sionslied aan de hand van de NBV telkens zeggen: Eigenlijk staat er… ? Dat maakt de gemeente onmondig! Bij mijn ambtsbevestiging heb ik moeten antwoorden op de vraag: ‘Erkent gij de heilige Schrift als de bron der prediking en als enige regel des geloofs en verwerpt gij elke leer die daarmee strijdt?’ Nu wil ik niet zeggen dat de laatste zinsnede voor mij op de NBV slaat – soms: Gensis 2:4a – maar wel dat bijbelvertaling die de gemeente niet op afstand zet maar mondig maakt mij een zaak van hoogste ernst is.

Karel Deurloo