‘Laat ons…’ Genesis 1:26 en 11:7

logo-idW-oud

 

‘LAAT ONS…’ Genesis 1:26 en 11:7

Mijn leermeester M.A. Beek – hij is honderd jaar geleden geboren; een Beekjaar dus – werd niet graag tijdens zijn betoog door een vraag onderbroken. Als het ook nog eens een onzinnige vraag was, kon hij ingehouden woedend worden. Nooit heb ik hem scherper horen reageren dan op een college over Genesis 1:26a. Hij had juist beklemtoond dat een pluralis majestatis in het bijbels Hebreeuws niet voorkomt: In deze tekst schemert de voorstelling door van de godenvergadering onder voorzitterschap van de oppergod El. Het meervoud weerspiegelt een goddelijk beraad. Toen stak student B zijn vinger op. Beek keek hem verstoord aan, maar B was al met zijn opmerking begonnen: ‘Professor, een paar weken geleden hoorde ik in een preek dat hier de Drieëenheid aan het woord is.’ Met zijn typische, licht-Kampense accent repliceerde Beek: ‘Meneer B, er staan des zondags vele godshuizen voor u open. Wilt u er zich toe bepalen deze te bezoeken en niet mijn colleges. Dan bespaart u uw vader het collegegeld en mij de ergernis.’ Beek had natuurlijk groot gelijk. Voordat je met dogmatische verhalen begint, moet je eerst goed naar het Hebreeuws kijken. Een grammatica meldt bij dit bijbelvers: ‘lural of deliberation with oneself’ (Joüon- Muraoka §114e), met verwijzing naar Genesis 11:7, als meest directe parallel.

Naar aanleiding van ditzelfde vers Gen. 1:26a is er laatst door Maarten den Dulk een ‘zelfgesprek’ gevoerd waarop Aart van den Dool reageerde. Beiden trekken daarbij de nodige bijbels-theologische conclusies. In herinnering aan Beek én aan Frans Breukelmans doen we er denk ik goed aan om uitgebreider bij dit verschijnsel van een ‘goddelijke pluralis’ stil te staan.

Een beraad van JHWH met een werkelijke hofhouding van serafs om zich heen komen we tegen in het bericht van de roeping van Jesaja (6:8): ‘Wie zal ik zenden? Wie zal voor ons gaan?’ JHWH kan voorgesteld worden met hemelse wezens, eventueel ‘goden’, om zich heen (Job 15:8). In Psalm 89:8v zijn er hemelheiligen ‘rondom hem’, als personificatie van zijn ‘trouw rondom hem’. Tot Jeremia zegt JHWH ‘wij horen angstgeschreeuw’, en hij betrekt daarmee de profeet in zijn sod, zijn geheime beraad (30:5). De valse profeten doen alsof, maar wie van hen ‘heeft in de sod van JHWH gestaan?’ (23:18, 22). Weer anders klinkt het zeldzame meervoud in Genesis 3:22: ‘De mens is geworden als onzer één door de kennis van goed en kwaad.’ Als een van de goden is hij geworden, even zelfstandig en volwassen. Hij heeft de relatie met JHWH-god niet meer nodig. Daarin had de slang dus gelijk: ‘Jullie zullen als goden zijn die goed en kwaad kennen’ (3:5). Triest maar waar, collega’s van (JHWH)-god! Laat ze alsjeblieft ook niet nog eens van de levensboom eten, want dan worden ze onsterfelijke goden (vgl. Ps. 82:6v).

Een meervoud kan door verschillende bijbelse auteurs verschillend worden toegepast. ‘Onze Vader die in de hemelen zijt…’ Wat wil Matteüs toch met dat merkwaardige meervoud? Waarom telkens ‘koninkrijk der hemelen’ en niet zoals de andere evangelisten ‘koninkrijk Gods’? Bedoelt hij gewoon eerbiedig het woord God te vermijden zoals zijn collega-rabbijnen in het Hebreeuws doen? Nee, want hij laat Jezus ook telkens zeggen: ‘jullie’ of ‘mijn’ Vader in de hemelen (5:16 etc, 7:21 etc.). Frans Breukelman (Bijbelse Theologie III/2, 47vv) zegt daarover terecht dat dit meervoud er staat om de functionele dienst van de hemel voor de aarde, in de beweging van het regnum patris naar het regnum filii, tot uitdrukking te brengen. De hemel trappelt bij wijze van spreken van ongeduld om voor de aarde in actie te komen. God laat de hemelen meervoudig trillen om te gaan functioneren voor de aarde van de mens. ‘Uw wil geschiede zoals in de hemel (enkelvoud: in die verborgenheid geschiedt Gods wil) zo ook op aarde.’ Dat zijn wil ook werkelijk zal geschieden op aarde ligt al besloten in de aanspraak van de Vader in de hemelen. Vanuit dit meervoud zal het in de ene Zoon openbaar worden in Getsemane: ‘Uw wil geschiede’ (26:42).

Van al deze tekstgegevens trekt de NBV zich niets aan, noch van het meervoud, noch van de correspondentie van het Onze Vader met het Getsemane-gebed. Het wordt straks het arme kerkvolk van synodewege allemaal onthouden omdat de beslissing de NBV tot kanselbijbel te verheffen naar verluidt een hamerstuk zal zijn. De facto ís de NBV al kanselbijbel. In vele kerkbanken juicht men omdat de bijbel zo begrijpelijk is geworden. Je hebt nauwelijks nog uitleg nodig. Zo kweek je onmondigen.

Dus hoe zit het nu met het bijzondere meervoud ‘Laat ons…’ in Genesis 1 en 11? Daarover valt iets op te merken dat enigszins analoog is aan het meervoud hemelen van Matteüs. Men kan zeggen dat God of JHWH met al wat ‘hemel’ is in beweging komt tegenover de mens als vertegenwoordiger van al wat ‘aarde’ is. Bij de schepping gebeurt dat in positieve zin. De mens is dan ook naar Psalm 8 de manifestatie van Gods heerlijkheid op aarde: ‘naar ons beeld, als onze gelijkenis’. Beek placht te wijzen op de voorzichtige manier van uitdrukken: in twee nomina met twee verschillende voorzetsels. Niet zozeer zijn eigenschappen of kwaliteit zijn in het geding, als wel zijn oriëntatie en opdracht. De mens als heerser over de dieren – en dat is zo ongeveer het hoogste wat van de mens gezegd kan worden: hij is koninklijk – vertegenwoordigt al wat aarde is. Hij wordt in aanzijn geroepen als het ‘tegenover’ van God die meervoudig spreekt als representant van al wat hemel is.

Omgekeerd komt in het verhaal van de toren van Babel ‘de gehele aarde’ (tout le monde, 11:1) in actie om een ‘toren’ (migdal, ‘grootmaking’) te bouwen met de top in de hemel. Daartegen komt JHWH in actie als vertegenwoordiger van al wat hemel is: ‘Kom op, laat ons neerdalen…’ (11:7). Daarom zal het niks worden met ‘heel de aarde’ die op eigen kacht geroepen heeft: ‘Kom op, laten we ons een stad bouwen met een migdal … en laten we ons een ‘naam’ maken…’ (11:4). Een naam maken: het leidt toe naar wat JHWH tegen Abram zegt: ‘Ik zal jouw naam grootmaken’ (g-d-l, hif. 12:2). Zo zet hij het meervoudig uitgesproken raadsbesluit door: ‘Laat ons adam, de mens maken.’

Karel Deurloo