‘Als iemand spreekt, dan woorden zoals van God…’

logo-idW-oud

 

‘…ALS IEMAND SPREEKT, DAN WOORDEN ZOALS VAN GOD…’

(1 Petrus 4: 11 volgens De Naardense Bijbel)

Op 16 oktober 2007 promoveerde Kees Bregman. Zijn boek maakt mij gelukkig. Onder de titel De stem uit de oneindigheid legt hij uit wat we van de dichter Nijhoff kunnen leren voor het maken van een preek. Voor de lezer is dat tweemaal winst. Het biedt inzicht in de wijze waarop Nijhoff werkte en er worden verbanden gelegd tussen de talige vormgeving van de preek en de bijbels-theologische inzichten van Breukelman, Barth en Miskotte. Met respect houd ik dit boek in handen. Door dit onderzoek moet ik namelijk bijzonder op mijn woorden gaan passen. Het maakt me er van bewust, hoe gemakkelijk predikanten taal verslinden als brandstof voor hun emotie of voor de boodschap, en het liefst voor allebei. Ze spreken voor hun leven, zoals Sheharazade, die met steeds spannender verhalen uitstel van executie probeert te krijgen. Bij Bregman echter valt de predikant regelmatig stil. Taal is naar zijn overtuiging geen gebruiksvoorwerp voor religieuze virtuozen. Taal leidt een eigen leven. Jarenlang heeft hij de dichter Nijhoff op de vingers gekeken om dat te leren. Niet om zelf dichter te worden, maar om vertrouwen in de taal te krijgen. Hij zocht de werkplaats van de dichter Nijhoff op, zoals Jeremia de werkplaats opzocht van de pottenbakker, om uitgerekend daar iets te leren over de communicatie tussen God en mensen. Ik pak in eigen woorden iets op uit dit mooi geschreven (en uitgegeven) boek. Maar om erbij te komen moet je het zelf lezen.

Bregman is het tegendeel van de theoloog die het beter weet en nu wel even zal zeggen hoe het moet. Hij neemt de tijd om opnieuw te leren spreken, zoals een kind leert spreken. Het kind voelt, proeft, ervaart en doet de woorden. En pas langzamerhand vormt zich in het kind de taal. Het is de weg van de priester Zacharias in het Lucasevangelie, die overweldigd door de ontmoeting met Gods Woord tot zwijgen wordt gebracht en nieuwe taal moet vinden door gebaren te maken en door het op te schrijven. Op die lange weg leert hij zes lessen.

Eerst drie lessen in inkeer. Wat doet het woord met de predikant zelf?

– De dichter bemerkt dat echte woorden zich zelf present stellen als een gebeuren, als een werkelijkheid, kortom als een daadwerkelijke gebeurtenis. Voor minder gaat de dichter niet. Woorden zijn werkelijkheid. Zo niet, dan zijn het slechts tekenen die naar een andere werkelijkheid verwijzen. De theoloog zegt: dat herkennen we, dat is wat in de Hebreeuwse Bijbel dabhar genoemd wordt, Wort- und Tatsache. Daar kunnen we veel over zeggen. Nee, zegt de dichter, doe dat alsjeblieft niet! Als je er iets over zegt, dan vermoord je het woord. Het stinkt naar lijken om zulke theologen heen. Laat het woord zich zelf present stellen. Zulke woorden kan je zelf niet maken. Ze moeten je invallen.

– De inval van het ene woord trekt steeds meer woorden aan. Dat houd je niet tegen. Die geven kracht aan de gebeurtenis die de inval van het woord veroorzaakt. Ze zorgen ervoor dat die gebeurtenis doorwerkt. De woorden zijn niet alleen werkelijkheid, maar ze scheppen ook werkelijkheid. Dat is de vormende kracht van de taal. Daar weten we alles van, zegt de theoloog. De gestalte van de bijbelse tekst heeft onze volledige aandacht. We analyseren de vorm, de structuur en de compositie. Dat doen we grondig, dat is het basiswerk van onze exegese en zo leren we wat de tekst doet. Mooi, zegt de dichter, doe gij evenzo! Kan je aan de zinnen in je eigen preek zo’n dynamische gestalte geven, dat ze doorwerken bij de hoorder? Kan de hoorder door de vorm, structuur en compositie van je woorden zelf betrokken raken bij gebeurtenis, waar het om gaat? En wordt de hoorder daardoor ook zelf actief bij die gebeurtenis betrokken?

– De dichter is zuinig met taal. Dat maakt dichtbundels zo duur. Op elke bladzij is veel wit. De theologen stralen van herkenning: sinds Buber zetten zij de bijbelse teksten in kolometrie op papier, als een gedicht. De Naardense Bijbel is daardoor wat forser uitgevallen dan de NBV, maar dat mag dan ook wel. Zo leer je de bijbeltekst uitspreken met je adem. Dat wil zeggen, je weet niet alleen van spreken, maar ook van ophouden. Je voelt hoe de stilte valt en dan ervaar je, juist als er even niet gesproken wordt, hoe het woord geschiedt. Wel, zegt de dichter laat dat dan ook voor de preek gelden. Wellicht gebeurt er meer, wanneer je minder zegt en zwijgt als het moment daar is. Dat is dan wel meteen de moeilijkste les: inkeer.

De volgende drie lessen keren de prediker naar buiten toe. Wat doet de preek met de gemeente en met de samenleving?

– Wie Nijhoff leest, kan zomaar ineens worden teruggebracht bij de geur van het gras, waarin een kind achterover ligt te kijken naar intrigerende wolkformaties. Zo dichtbij is de aarde en de hemel en het eigen lijf. Het merkwaardige is, dat zijn taal niet een bevestiging is van wat je al weet over de wereld, maar dat het een nieuwe werkelijkheid ontsluit. Zo is het gedicht een gelijkenis van een werkelijkheid, die er staat aan te komen. De predikant knikt. Zo sprak Jesus in gelijkenissen over Gods rijk. De gelijkenis is het meest ingetogen en het meest krachtige woord dat daarover kan worden gezegd. Nu is het één ding om die gelijkenissen uit te leggen, het is een ander ding om zelf te leren spreken in de taal van de gelijkenis. Het moet kunnen. Menselijke taal kan beeld en gelijkenis zijn van Gods taal, zoals de mens zelf beeld en gelijkenis is van God.

– Nijhoff wilde met zijn werk gemeenschap stichten. Met een gedicht, een toneelstuk, een lekenspel, een psalmberijming wilde hij een nieuwe plaats scheppen, waarin mensen samen kunnen wonen. Dat sociale karakter van zijn werk is verbonden met de syntaxis van de taal. Die syntaxis is niet onschuldig. Het zinsverband van een verhaal kan zo ontregelend zijn dat het vernietigend werkt voor de samenleving, maar het kan ook zo verbindend zijn dat het de gemeenschap opbouwt. En voor dat laatste gaat deze dichter. Predikanten op hun beurt hebben met die macht van de syntaxis te maken. Ze kunnen het woord van Gods rijk nabij proberen te brengen door met de woorden de communicatie te ontregelen. In de geest van Nijhoff echter zullen ze voor een andere strategie kiezen. Ze zullen proberen een huis van taal te bouwen, waarin mensen tezamen iets van de nieuwe aarde beleven. Dat is de hoge kunst van de architectuur voor Gods rijk.

– Wie zulke hoge verwachtingen heeft van de taal, zal ook de impasse kennen: het onbereikbare van de nieuwe werkelijkheid blokkeert de hand die het allemaal wil opschrijven. Nijhoff kende de impasse. Bregman daagt de predikant uit om in deze impasse stand te houden. Hier kan men niets forceren. Hier wacht men op de verschijning van de nieuwe werkelijkheid. Dat is de werkelijkheid met een menselijk gezicht. Het wachten is dus op dat bijzondere gezicht, waarin vele mensen aan het licht komen, zoals in de éne Adam vele, vele mensen een naam krijgen. Of beter: zoals in de gestalte van Jezus Christus de menigte van de zoekende, hongerende en verdwaalde mensen aan het licht komt. Het geheim waarom het hier gaat wordt in de bijbelse theologie aangegeven met de notie van de Naam, die uitgeroepen wordt over velen. De prediker wacht op het openbaar worden van die Naam.

Dit boek vraagt om aandacht. Het is geen voer voor theologen. Het zet hen op een zalig dieet.

Maarten den Dulk

K. Bregman, De stem uit de oneindigheid. Over de talige vormgeving van preken in het licht van pöezie en poëtica van Martinus Nijhoff, Zoetermeer 2007.