Calvijn en de bisschop

logo-idW-oud

 

CALVIJN EN DE BISSCHOP

De discussie over het bisschopsambt (of iets dat riekt naar machtsongelijkheid in de kerk) gaat in protestantse kringen op en onder. Dat heeft te maken met de wijze waarop Calvijn de bisschop heeft aangepakt in zijn kerkleer. Hij heeft deze gezagsdrager zo nadrukkelijk onzichtbaar proberen te maken dat juist daardoor de aandacht steeds weer naar hem uitgaat. De Geneefse architect van de protestantse kerkorde heeft de bisschop ingemetseld in het kerkgebouw. De bisschop is het meest prominente lijk in de kast van de reformatie. Hoe zit dat?

De kerkleer van Calvijn lijkt zo doorzichtig als een naoorlogse doorzonwoning. In deel IV van zijn Institutio gaat het 1) over de identiteit van de kerk, 2) over de bestuursstructuur en bovenal 3) over de prediking, de doop en het avondmaal. De kerk wordt doorzichtig gemaakt tot op de structuren, waardoor mensen worden uitgenodigd om in de gemeenschap met Christus te delen. De kerk wordt daarbij ook nog eens gezien in samenhang met de maatschappij en haar politieke structuur, zodat de kerkleer (en uiteindelijk de hele Institutio) wordt afgesloten met de bespreking van de staatsleer. Deze doorzichtigheid is echter betrekkelijk. Halverwege vindt er iets ingewikkelds plaats in het betoog, waardoor de lezers in verwarring worden gebracht. Laat ik aangeven hoe ik, op eigen verantwoording, de hoofdlijn van zijn betoog probeer te volgen.

1. De identiteit van de kerk (Institutio IV,1-2)

De eerste vraag is: waaraan herken je de kerk? De vraag is van praktische aard en het antwoord is verbluffend laagdrempelig. Men herkent de kerk aan wat ze doet. Dat hoeft geen volmaakte praxis te zijn. Beter van niet. Wanneer ze in haar samenkomsten doet wat ze moet doen, namelijk leren en vieren, dan is het voldoende. We moeten het niet mooier maken dan het is. Het streven naar een ideale gemeenschap, een geestelijke elite, een kerk van een hogere orde, werkt verziekend. De structuur waardoor mensen deel nemen aan de gemeenschap van Christus is juist heel eenvoudig: ze laten zich dopen in Jezus’ naam, ze komen samen om Gods Woord te horen en ze vieren de Maaltijd van de Heer. Dat maakt hen niet tot een beter soort mensen en ze blijven dus leven van de vergeving. Ze moeten er zich intussen wel van bewust zijn dat ze in de samenleving en naast andere en indrukwekkender vormen van kerk-zijn slechts een minderheid vormen, maar daardoor hoeven ze zich niet te laten intimideren. Integendeel, ze hebben juist als minderheid in dat milieu een profetische opdracht.

2. De bestuursstructuur (Institutio IV, 3-7)

De tweede vraag is: hoe wordt de kerk bestuurd? De kerk vraagt om een bijzondere vorm van leidinggeven, namelijk door mensen die bereid zijn om als het er op aankomt zich zelf door God te laten leiden. De leiding van de gemeenschap gaat over meer dan alleen de liturgie, de bediening van het Woord en de sacramenten. Daar is ook de aandacht nodig voor de gemeenschap als zodanig: de onderlinge samenhang enerzijds en anderzijds de zorg voor de armen. Dat zijn dus in totaal drie aandachtsvelden en Calvijn maakt met het oog daarop zijn vermaarde onderscheid tussen drie functies, namelijk de ‘herders en leraren’, de ‘ouderlingen’ en de ‘diakenen’, waarbij hij aantekent dat ze geen klerikale klasse vormen, maar op voordracht van de kerkleiding door de gemeente worden gekozen. Een even doorzichtig als praktisch bestuurlijk model.

Het meest opvallende in dit model is dat, met alle beroep op Nieuw-Testamentische gegevens, het welbekende bisschopsambt onzichtbaar is gemaakt. Dat is natuurlijk een tour de force en men kan zich afvragen of Calvijn met zijn aanvullende (en in de knop gebroken) voorstel om doctores als een vierde ambt te beschouwen niet geprobeerd heeft om toch een verbindende gezagsinstantie te creëren – een functie zoals hij die zelf feitelijk had. Maar zelfs als hij dat gedacht zou hebben, dan hield hij dat goed verborgen. Zijn kritiek op het oude machtssysteem van de kerk was daarvoor te groot. Nadat hij in Institutio IV, 3 zijn eigen concept heeft gepresenteerd, voert hij in IV, 4-7 een uitvoerig requisitoir tegen de centralisering en de corruptie van de macht in de kerk van zijn dagen. Het loopt uit op een vernietigende analyse van het ontstaan van het primaat van de paus en van de gevolgen daarvan. Hij onthult hoe het leergezag, de wetgevende en de rechtsprekende macht in de handen van één persoon zijn gelegd (IV,7,19). Zijn betoog vlamt van woede, enigszins tot verlegenheid van de huidige lezer. Een groot deel van zijn betoog immers bestaat uit de afbraak van de kerkstructuren, die in zijn tijd het straatbeeld beheersten. Als een bulldozer sloopt hij het bolwerk van de religie en bovenal het machtssymbool : het ‘paleis’ van de bisschop. Het heeft – wanneer men de oecumenische gezindheid even vergeet – ook wel iets indrukwekkends om hem zo radicaal te zien afrekenen met een instituut dat in zijn ogen geestelijk failliet is gegaan. De vraag komt boven, waarom de Rooms Katholieke Kerk zich zelf sindsdien niet heeft opgeheven. Maar we slikken die vraag beleefd weer in. De lezer van Calvijns requisitoir zit vandaag met een ander probleem: het lijkt wel alsof de meeste energie van zijn kerkleer wordt geïnvesteerd in de afbraak van het in zijn dagen bestaande systeem.

3. De prediking, de doop en het avondmaal (Institutio IV,8-19)

Wanneer het requisitoir eenmaal tot zijn hoogtepunt is gebracht, vindt er echter een wending in het betoog plaats, waardoor ineens alles in een ander licht komt te staan. Men kan er gemakkelijk overheen lezen, want het lijkt alsof Calvijn gewoon doorgaat met zijn woedende analyse van de bisschoppelijke machtsstructuur, maar dat is niet zo. Hij geeft aan dat hij hier een nieuw onderwerp inbrengt. Na de bespreking van de identiteit van de kerk en na de uiteenzetting over haar bestuursstructuur, zal het nu in de derde plaats gaan over de vraag welke macht dan wel aan de kerk is gegeven om in positieve zin te kunnen functioneren (Sequitur nunc tertius locus, de Ecclesiae potestate… IV,8,1). Macht is geen vies woord. Tenminste, als het dan maar niet gaat om de afbraak, maar om de opbouw van de gemeente. Nu zal het moeten gaan om de macht die aan de gemeente zelf wordt geschonken en waardoor de gemeente zelf wordt gedynamiseerd om zich zelf op te bouwen. Nu zal dan ook het kenmerkende handelen van de gemeente aan de orde moeten komen, haar core business die bestaat in leren en vieren. Daarmee brengt Calvijn de kerkleer inhoudelijk tot haar doel. Eerst kom het leren aan de orde, de organisatie van het leerproces in en met de gemeente, in IV,8-13, en daarna wordt het vieren besproken, de bediening van doop en avondmaal, in IV,14-19.

Het bijzondere van de wending in Calvijns betoog is, dat hij na al zijn kritiek op het bisschoppelijk machtsmisbruik deze macht niet opheft, maar doorgeeft aan de gemeente zelf. Al de macht die de bisschoppen aan zich getrokken hebben, de lerende, wetgevende en rechtssprekende macht, wordt nu aan de gemeente gegeven. En deze worden niet in één hand gelegd, maar verdeeld. De voorganger van de gemeente krijgt de lerende en vierende taak, de gemeenteleden behoeden met hun vrije geweten de wetgevende taak en de ouderlingen zorgen ervoor dat de rechten van de gemeenschap worden bewaakt. Met elkaar bouwen ze de gemeente op als een beweging die aan niemand anders toebehoort dan aan Jezus Christus. Het effect van deze wisseling en deze differentiëring van de macht in de gemeente is dat de hele gemeente de volmacht krijgt om zelf haar ding te doen. En dat heeft gewerkt. Het heeft de plaatselijke gemeentes eeuwenlang energie gegeven om van onderen af haar identiteit, haar structuur en haar dienst vorm te geven. De organisatie van het onderwijs en de liturgie zijn de vormen waartoe de gemeente gemachtigd is en waardoor zij zich zelf met kracht opbouwt. Meer en andere middelen behoeft zij niet om zich zelf te kunnen waar maken. Het is duidelijk dat deze wending de innerlijke kracht vormt van de protestantse gemeente en de motiverende kracht voor elk lid van deze gemeente. Niemand verbeeldt zich dat deze wending een panacee is voor het Rijk Gods. Daarvoor heeft deze structuur op haar beurt zich zelf in de loop der eeuwen te vaak geblameerd. Maar soms maakt het de gemeente iets doorzichtiger en betrouwbaarder in de samenleving en iets wendbaarder in de oecumene.

In het licht van deze wending in Calvijns kerkleer is het ook duidelijk waarom het verzet tegen herinvoering van zoiets als een bisschopsambt in de protestantse gemeente zo hevig is en waarom het verlangen ernaar toch steeds weer opduikt. De kwestie raakt de kern van haar bestaan. Dat ambt zit om zo te zeggen in haar. Zij is haar eigen bisschop geworden. Ze heeft zijn genetisch materiaal geërfd. Hoe meer zij die bisschop probeert te vergeten, des te heviger laat die zich voelen. Om hier verder te komen is het nodig om Calvijns kerkleer opnieuw te doordenken. Daar is het Calvijn-jaar goed voor.

Maarten den Dulk