Wystan Hugh Auden (1907-1973)

logo-idW-oud

 

WYSTAN HUGH AUDEN (1907-1973)

Wystan Hugh Auden, honderd jaar geleden geboren, op 21 februari 1907 in York, is een van de belangrijkste Engels-Amerikaanse dichters. Na zijn dood op 29 september 1973 wordt zijn werk nog steeds gelezen en geciteerd. Zijn werk leent zich dan ook bijzonder om aangehaald te worden. Dat heeft zelfs degene die de speeches van George W. Bush schrijft ontdekt. Een van de meest geciteerde regels uit een gedicht is: We must love one another or die. Het gedicht met deze regel verwierp hij later. Dat deed hij vaker, als bij nadere beschouwing hij een gedicht ‘saai’ of ‘niet eerlijk’ vond. Zijn lezers volgden hem lang niet altijd en bleven het verworpen gedicht koesteren. Naast ongeveer 400 gedichten schreef Auden toneelstukken, vele essays en libretti voor opera’s. Auden had een opvallend gezicht met vele groeven. Ian Sansom noemde het ‘a good face – a friendly face, a tragic face’. Zelf zei hij: ‘My face looks like a wedding-cake left out in the rain’.

Nooit ondertekende hij zijn werk met zijn voornamen voluit; het was altijd W.H. Auden zoals het ook altijd T.S. Eliot was. Zijn beide grootvaders waren geestelijken in de Church of England. Het gezin waarin hij opgroeide was anglo-katholiek. Zijn vader was arts en zijn moeder was verpleegster geweest. Auden studeerde in Oxford waar hij kennis maakte met Stephen Spender, Louis MacNeice en John Betjeman. Al eerder was hij bevriend geraakt met Christopher Isherwood. Zij werden bekende dichters en schrijvers. Men sprak wel van de Auden-groep, en dat hoorde Auden niet graag.

Al in het begin van de jaren ’20 schreef Auden gedichten. In 1930 publiceerde T.S. Eliot, werkzaam bij de uitgeverij Faber, de Poems van Auden. In hetzelfde jaar werd hij leraar.

Niet honkvast

Auden heeft veel gereisd en in verscheidene landen gewoond. Toen hij achttien jaar was mocht hij met zijn vader mee naar Duitsland. Later, in 1928, vertoefde hij negen maanden in dat land om Duits te leren. In 1937 waagde hij zich in Spanje waar de burgeroorlog woedde. Het jaar daarop ging hij naar China waar ook al oorlog was, tussen de Chinezen en de Japanners. In januari 1939 vertrok hij met Isherwood naar de Verenigde Staten en hij bleef daar, ook toen in september van dat jaar de oorlog met Duitsland was uitgebroken. Men verweet hem lafheid en verraad en een aantal mensen bleef hem dat verwijten. Zijn biografen (vooral Humphrey Carpenter) hebben dat met de stukken weerlegd. Al in augustus 1938 beraamde Auden plannen om te emigreren. Dat hij niet laf was had hij bewezen in Spanje en China. Aan een Engelse vriend schreef hij in maart 1940 dat hij de oorlog beschouwde als een reden om naar Engeland terug te keren, niet als een reden om daar weg te blijven. Hij gaf zich ook op voor het leger, maar werd als homoseksueel afgewezen.

Over het begin van de Tweede Wereldoorlog schreef hij een heel bekend gedicht (door hem zelf gewraakt): ‘september 1, 1939’ met de regels:

All I have is a voice
To undo the folded lie… en:
Defenceless under the night
Our world in stupor lies.

Het gedicht bleek jaren later nog actueel te zijn. Na 11 september 2003 werd het veelvuldig geciteerd.

Na de oorlog was Auden meermalen in Engeland – hij gaf college aan de universiteit van Oxford – maar hij verbleef ook in de Verenigde Staten waar hij in 1946 staatsburger was geworden. In Italië was hij ook graag en hij had een huis in Kirchstetten in de nabijheid van Wenen, zijn eerste eigen huis waarover hij opgetogen was. In Wenen is hij overleden. Niet in zijn geboorteland is hij begraven, maar in Kirchstetten.

Door zijn reizen kende hij vele mensen. Een van hen was Erika Mann, de dochter van Thomas Mann. Zij had een cabaretgezelschap met de naam Die Peffermühle. De daar door haar gebrachte teksten waren aanvallen op het nazisme. Erika moest vluchten. In 1935 trouwde Auden onverwacht met haar om haar zo van een Engels paspoort te voorzien. Erika vertrok naar de VS, waar later haar ouders en broers haar volgden. Auden en Erika woonden nooit samen, maar bleven levenslang bevriend.

Geloof en kerk

Toen Auden 13 jaar was keerde hij geloof en kerk de rug toe. Ik ben niet te weten gekomen hoe zijn vader en moeder, zijn oudere broers en zijn beide grootvaders op het ongeloof van Wystan hebben gereageerd. Misschien hebben ze gedacht dat hij wel zou bijdraaien. Dan hebben zij het bij het rechte eind gehad. In 1940 keerde Auden terug tot het geloof en in de anglicaanse gemeenschap. Je kunt ‘tot geloof komen’, van ‘het geloof afvallen’ en ‘tot het geloof terugkeren’. Voordat een mens de stap doet en komt, is het geloof er al. Wanneer hij afvalt, blijft het geloof en als je terugkeert, staat het geloof al weer klaar om je te ontvangen. Aan zijn terugkeer werkten mee Kierkegaard en wat hij noemde ‘the sainthood’ van Charles Williams (Williams is voor velen van grote betekenis geweest), maar ook Reinold Niebuhr. Later onderging hij de invloed van Dietrich Bonhoeffer en al eerder leerde hij de 17de eeuwse dichter George Herbert kennen en waarderen. In een interview, een jaar voor zijn dood, zei hij dat hij graag met Herbert bevriend zou zijn geweest. Hij stelde een bundel gedichten van Herbert samen en schreef daarbij een wervende inleiding.

Dat hij tot het geloof was teruggekeerd, hield hij niet geheim. Openlijk kwam hij er voor uit in het lange gedicht New Year Letter (1 januari 1941). In de zomer van 1942 voltooide hij ‘For the time being’, ter nagedachtenis van zijn moeder aan haar opgedragen. Het is een Kerstoratorium. De bedoeling was dat Benjamin Britten de muziek zou schrijven. Het bleef echter bij enkele fragmenten. Michel van der Plas vertaalde het lange gedicht dat verscheen in Ambo Tweetalige Editie (‘In de tussentijd’, vertaling en commentaar, Baarn 1983). Auden hield zich aan de feiten die de evangeliën vermelden en zo komen Advent, The Annunciation, The Temptation of St. Joseph, The Summons (de oproeping), The Vision of the Shepherds, At the Manger, The Meditation of Simeon, The Massacre of the Innocents en The Flight into Egypt ter sprake. Een bespreking van dit oratorium is echt iets voor het kerstnummer van dit blad. Auden was overtuigd dat we leven in het tijdperk van de angst. In de jaren 1944 en 1945 was hij bezig zijn overtuiging dichterlijk te verwoorden in The Age of Anxiety (in 1947 gepubliceerd), ook in het Nederlands vertaald ( W.H. Auden, Het tijdperk van de angst – een barok herdersgedicht, vertaling en commentaar Guido Davids, Leuven-Amersfoort 1981). Het tijdperk van de angst speelt zich af in de tweede wereldoorlog en beschrijft de psychologische en religieuze zoektocht van vier personages. Auden is hier te rade gegaan bij Kafka en Kierkegaard. De ‘angst’ heeft een psychologische kant (Kafka) en een godsdienstige (Kierkegaard: de vrees voor het onbekende als gevolg van een gebrek aan geloof). Meer dan 3000 regels heeft Auden nodig voor zijn verhaal.

Zijn terugkeer tot het geloof en de kerk was definitief. Carpenter, zijn biograaf, schreef dat Auden ‘er zich ten volle van bewust bleef dat er geen rationeel bewijs bestond voor de waarheid van het christelijke geloof’. In het eerder genoemde interview (opgenomen in Writers at Work, Londen 1974, 245vv) vroeg Michael Newman of Auden veel tijd besteedde aan kerkelijke zaken. Er klonk een hartgrondig nee, maar na dat nee volgde: ‘behalve dan de zondagse kerkdienst’. Met grote regelmaat ging hij naar de kerk en de heilige communie was voor hem een hoogtepunt.

De ‘maker’

Voor Auden was kunst een kwestie van nederigheid. Drukteschoppers en opscheppers kunnen geen kunst ‘maken’. Een dichter, zo zei hij, is iemand die verliefd is op de taal en in de liefdevolle omgang met woorden gedichten ‘maakt’. Bij voorkeur noemde hij zichzelf een ‘maker’. Hij nam het woord poëzie letterlijk. En dat klinkt degenen die enigszins vertrouwd zijn met het werk van Van der Graaft vertrouwd in de oren.

Als ‘maker’ is hij niet vergeten. Velen hebben dichtregels en uitspraken van hem bij de hand. Aan Newman vertelde hij dat een vriendin, Dorothy Day, bij een protestdemonstratie was gearresteerd en in de vrouwengevangenis gezet. Zij vertelde hem dat toen de ‘girls’ op een zaterdag naar de douches marcheerden een van hen, een hoer, luidkeels uitriep:

Hundreds have lived without love,
But none without water…

Dat was een regel uit een gedicht dat kort tevoren was gepubliceerd in The New Yorker. Auden zei: ‘When I heard this, I knew I hadn’t written in vain’. Dat hij niet vergeefs gedichten had gemaakt, bleek overduidelijk in 1994 toen in de film Four Weddings and a Funeral het gedicht Funeral Blues werd geciteerd. John Hannah las in de film ‘Stop all the clocks’ boven de kist van Simon Callow. We kennen de bevreemding dat na de dood van een geliefde alles gewoon doorgaat, dat de treinen blijven rijden, de auto’s claxonneren en de postbode brieven in de bus gooit. In Funeral Blues wordt bezwerend de dingen een halt toegeroepen: de klokken moeten stilgezet, de telefoon afgesneden, het blaffen van de hond tegengehouden, de piano’s tot stilte gebracht en met omfloerste trom moet de kist naar buiten worden gebracht:

Stop all the clocks, cut off the telephone,
Prevent the dog from barking with a juicy bone,
Silence the pianos and with muffled drum
Bring out the coffin, let the mourners come.

In de derde strofe wordt de liefste als het een en al bezongen, maar ook dat de liefde niet kan blijven:

She was my North, my South, my East and West.
My working week and my Sunday rest,
My noon, my midnight, my talk, my song;
I thought that love would last for ever: I was wrong.

Auden maakte lange gedichten, zeven zijn heel lang, twee daarvan met de omvang van een boek, maar hij maakte ook heel korte, ‘Shorts’ of ‘Marginalia’ genoemd. Enkele voorbeelden (in de vertaling van Peter Verstegen):

Ik zeg het met spijt, maar de man in de straat
kent het leven maar al te goed.
Hij weet waar de term intellectueel op slaat:
Een man die het met andere vrouwen doet.
*
Een dood man
die nooit een ander deed sterven
krijgt zelden een standbeeld.
*
Devies van de tiran:
Al Wat Mogelijk Is
Is Noodzakelijk.
*
Vlinders, helaas,
negeren ons, maar muggen niet,
ongelukkigerwijs

De ‘Maker’ van zoveel moois is niet vergeten, en hij maakt dat bij de herdenking van zijn honderdste geboortedag anderen van alles en nog wat maken: een film voor BBC 4, een radio-uitzending, lezingen, conferenties, o.a. in zijn geboorteplaats York en in Christ Church, Oxford.

M.G.L. den Boer