Vrouwe wijsheid (Spreuken 8 en 9)

logo-idW-oud

 

VROUWE WIJSHEID

In de bijbel staat de wijsheid in hoog aanzien, want zij is een geschenk van de Here God (Spreuken 2, 6). In Spreuken 8 en 9 wordt de wijsheid getekend als een persoon, een vrouw: Vrouwe Wijsheid. Trouwens in het Grieks heet de wijsheid sophia en dat is onder ons een meisjesnaam geworden. De laatste tijd kom ik meermalen een Sofie tegen, ook wel Sofietje genoemd.

Vrouwe Wijsheid is van hoge komaf, want God heeft haar in aanzijn geroepen, als het begin van zijn wegen (8,22). Zij was ‘aan zijn zijde als troetelkind’, zoals Piet Oussoren vertaalt in de Naardense Bijbel.

Zij doet niet plechtstatig en gewichtig en zij hangt niet de geleerde uit. Zij is eerder bevallig en speels. Van haar wordt betuigd dat zij speelde voor Gods aangezicht en ‘op het vlak van zijn aarde’ (8, 30v).

Zij laat van zich horen, want zij wil gehoord worden. Daarom roept zij en verheft zij haar stem (8, 1). ‘De wijsheid van vóór alle tijden/ spreekt luid en dringend haar woord’. Zij mengt zich onder de mensen om gezaghebbend de weg in het leven te wijzen aan ieder die luisteren wil, want de wijsheid is zeker ook en niet in de laatste plaats praktische levenskunst.

Vrouwe Wijsheid roept, zij verheft haar stem, zij laat zich niet in een hoekje drukken en zij is niet tevreden met een ‘kapelleke terzijde’ (titel van een preek van H.J. de Groot in de bundel ‘De vrolijke wetenschap’). Zij wil zijn waar de mensen zijn als betrouwbare raadgeefster. Zij wil ‘aan de mensen onthullen/ wat waar is, edel en goed’, opdat er recht op aarde zal geschieden, ‘en vrees en geweld zullen vlieden’.

Zij roept, zij verheft haar stem, maar zij maakt geen kabaal. Vrouwe Dwaasheid daarentegen is ‘luidruchtig’ (NBG), ‘rumoerig’(NB), zij maakt zich groot en heeft zich gezet op een troon, maar ‘zij heeft nergens weet van’ (9, 13v). ‘Zij bezelt maar’, zij trekt de aandacht en zoekt aanzien, maar zij wijst niet de rechte weg, maar een dwaalweg. Als je even goed naar haar kijkt (maar niet te lang), zie je dat zij een gevaarlijke aanstelster is.

Vrouwe Wijsheid is mededeelzaam. Zij komt royaal voor de dag. Wie haar vindt – en zij laat zich vinden – vindt leven en hem valt welgevallen ten deel (8, 35). Zonder haar is het leven geen leven meer. Zij leert te leven, samen met anderen, voor het aangezicht des Heren:

Ja, hier is het leven te winnen

dat opweegt tegen de dood,

de dienst van de hemelse minne

die God van oudsher gebood,

de stralende vrouwe, de schone,

de wijsheid die bij u wil wonen

en zelf aan tafel u noodt.

Vrouwe Wijsheid heeft haar tafel aangericht. Zij nodigt de mensen uit haar brood te eten en haar wijn te drinken (9, 1-5). Het leven kan niet zonder levensonderhoud. Het moet in stand worden gehouden. En dat gebeurt in het huis met de zeven pilaren.

O komt tot de zeven pilaren

eenvoudigen, dolende scharen,

breekt brood, drinkt bloedrode wijn.

Hierboven citeerde ik uit het lied dat Jan Wit dichtte bij Spreuken 8 en 9. Het staat in het Liedboek voor de Kerken genoteerd als Gezang 22. In de eerste regel van de vierde strofe staat het woord ‘Koning’ en in de laatste regel wordt gewag gemaakt van ‘’s Heren koninkrijk’. Terwijl hij dichtte met de hoofdstukken 8 en 9 uit het boek der Spreuken voor zich, hoorde hij echo’s uit andere delen van de Schrift. Hij liet daarom Vrouwe Wijsheid als volgt aan het woord:

In mij had de Koning behagen

die alles schoon heeft gesticht.

Ik was het vermaak van zijn dagen,

Terwijl ik speelde in `t licht.

Ik daal tot de mens uit den hoge,

opdat ik zijn hart en zijn ogen

op `s Heren koninkrijk richt.

In zijn gelijkenis van de vijf wijze en dwaze meisjes (Mt 15, 1-13) richt Jezus onze ogen op het koninkrijk der hemelen. Wijs zijn de meisjes omdat zij gereed en toegerust zijn voor de ontmoering met de bruidegom als hij in het midden van de nacht komt. Hoe wijs en bedreven in de praktische levenskunst is de christelijke gemeente die gereed is voor de ontmoeting met de bruidegom en de komst van de koning volhardend blijft verwachten. Zij heeft zich door Vrouwe Wijsheid bij de hand laten nemen. Deze gelijkenis, zo zei Melanchton, is een beeld van de kerk in elke tijd, maar vooral van de kerk aan het einde der dagen. En Bengel, die Melanchton had gelezen, zei: de levenden van deze of gene tijd vertegenwoordigen hen die in de laatste tijd zullen leven. Door hun wijsheid zijn de wijze meisjes geheel vervuld van de werkelijkheid van het komende feest en daarom zijn ze op alle eventualiteiten voorbereid.

M.G.L. den Boer