Het verbond volgens Woodrow Wilson

logoIdW

 

HET VERBOND VOLGENS WOODROW WILSON

Hoe beleven politici zelf het verband tussen hun politieke inzet en hun geestelijke bronnen? Daarover zijn zij vaak terughoudend, zeker in geschrifte. Toch is het juist voor de theologische discussie relevant daarover geïnformeerd te zijn, zowel met het oog op het ‘realiteitsgehalte’ van theologische claims als vanwege de mogelijkheid dat politici gezichtspunten openen die de theoloog nog niet had opgemerkt.

Eén van de meest onderschatte Amerikaanse presidenten is Woodrow Wilson (1856 – 1924). Bij de groten denken we aan Kennedy, Eisenhower, de Roosevelts, Lincoln, Washington. Maar Wilson? Hij is bekend om de mislukking van de Volkenbond. Hij kwam in Parijs ver met de oprichting, maar kreeg er aan het thuisfront onvoldoende steun voor, ondanks een intensieve roadshow. Hij heeft gefaald in de concretisering van waar hem het meest aan gelegen was: wereldvrede. En dat falen blijft hem tekenen in de nagedachtenis van de wereldgeschiedenis. Maar belangrijker dan zijn uiteindelijke politieke nederlaag is zijn betekenis voor de politieke filosofie van alle presidenten na hem tot heden toe, en daarmee samenhangend ook voor het zelfbeeld van het Amerikaanse volk, voor zijn civil religion. Schulte Nordholt noemt hem in zijn biografie terecht ‘een van de grootste leiders uit de geschiedenis’.1 Hij boog de isolationistische politiek van zijn voorgangers om naar inzet voor en betrokkenheid op het lot van alle volken. Nooit zonder te letten op het eigen belang natuurlijk, maar vanuit het oprechte motief van dienstbaarheid.

Wilson was een presbyteriaan, dat wil zoiets zeggen als een Amerikaanse calvinist. Maar waar we in Europa bij Calvijn denken aan het accentueren van het menselijk tekort, is daarvan bij Wilson niets te bespeuren. Zijn geloof is ondogmatisch, vooral een sterke ervaring van geborgenheid en gedragen-worden, van voorzienigheid.2 Hij voelde Gods aanwezigheid als stem in het hart. Hij ervaart het geloof als een kracht tot dienstbaarheid, gekoppeld aan het vertrouwen dat er morele progressie in de historie zit. Een sterk geloof in Gods leiding van het individuele leven gaat samen met postmillenniarisme: de overtuiging dat er graduele vooruitgang wordt geboekt in de menselijke geschiedenis tot Christus’ komst.3

Dat was dus een religieuze overtuiging, maar die spoorde goed met het algemene optimisme in de late 19e eeuw.

In zijn politieke filosofie speelde de notie ‘verbond’ een prominente rol. Dat had hij zeker meegekregen in zijn calvinistische opvoeding. De puriteinen hadden er hun kerkelijke en politieke organisaties al op gebaseerd en het is aldoor een rol blijven spelen, met als associatie, dat er ook Gods betrokkenheid in het menselijk handelen mee wordt uitgedrukt. ‘By using the term covenant rather than contract, agreement or constitution, Wilson implied that God would be one of the contracting parties.’4 Dat was zeker zijn oogmerk bij het voorstel een Volkenbond, een League of Nations op te richten. Niet zonder symbolische betekenis wilde hij die ook gevestigd zien in het Genève van Calvijn. Wat Calvijn probeerde te realiseren op de schaal van een stad, probeerde Wilson met de hele wereld: een sociale orde op bijbelse principes.

Het hele plan vormde de spits van de bij Wilson gegroeide overtuiging, dat Amerika een religieuze roeping in de wereld had, namelijk ‘to spread democracy’. ‘There is a mighty task before us and it welds us together. It is to make the United States a mighty Christian nation, and to christianize the world.’5 In de Eerste Wereldoorlog bleef Wilson eerst neutraal, maar groeide hij al snel toe naar de gedachte dat Amerika de wereld moet en kan verlossen, wat betekende haar ‘safe for democracy’ te maken. Wat voor een Europeaan moeilijk aan te voelen is, omdat hier democratie en christendom historisch gezien elkaars vijanden waren, werd in Amerika een algemeen gedeelde overtuiging: democratie is een belangrijke stap op weg naar het Rijk Gods.

In elk geval Wilson zelf kon het niet meer anders zien, en precies dat had tot gevolg dat hij de perspectieven van andere contexten niet meer serieus kon nemen en daardoor politiek ging struikelen over zijn ‘patronizing benevolence’.

Maar deze ambivalente ‘missie’ is wel kenmerkend gebleven voor het zelfverstaan van Amerika, en ethisch gezien was Wilsons ‘quest to establish an enduring, peaceful international order vastly superior to other leaders’ attempts at Versailles to destroy their ancient foes.’!6

De ambivalentie van het politieke ideaal

In Wilson treffen we dus iemand, die echt ‘christelijke politiek’ wilde bedrijven, zelfs openlijk de wereld wilde kerstenen, maar dan wel in feite seculier vertaald: hij beschouwde democratie als gestalte van het Rijk Gods. En hij wilde de volkeren een verbond laten sluiten gelijk eertijds de stammen Israëls. Een man dus volgens Schmidt om te wantrouwen wegens de vermenging van godsdienst en politiek.

Kissinger tekent hem als een profeet en plaatst hem tegenover zijn voorganger Theodore Roosevelt (1901-1909), die hij karakteriseert als krijgsman; vervolgens onderscheidt hij die als volgt: ‘Statesmen, even warriors, focus on the world in which they live; to prophets, the ‘real’ world is the one they want to bring into being.’7

Dit vind ik een heel interessante vergelijking. Kissinger beschouwt hun tegenstelling als het scharnier in de opstelling van de Verenigde Staten: voor Wilson voeren zij een ‘realistische’ buitenlandse politiek, na Wilson domineert de idealistische houding. Kissinger moet van dat idealisme niets hebben, ziet het als gevaarlijke politiek, net als Schmidt. En wanneer we Kissingers duiding even voor trefzeker nemen, dan houd ook ik mijn hart vast, want de idealistische houding lijkt sterk op het appèl om het Rijk Gods te realiseren en daar hebben we voldoende ervaring mee opgedaan om de menselijke grenzen nauwkeuriger in acht te nemen. En ook de recente ‘oorlog tegen het kwaad’ heeft zijn achtergrond in dit soort denken.

Maar daar staat toch iets tegenover: zouden we zonder Wilson of wilsonianism de Verenigde Naties hebben gehad? Zou zoiets zonder visioen tot stand zijn gekomen? Hoe kwetsbaar en machteloos het instituut ook is, ik moet er niet aan denken dat het er niet zou zijn. Anders gezegd: het is te danken aan een inspiratie die boven het politiek realisme van leiders als Schmidt uitgaat. Het interessante is dat het visioen zich bij Wilson in termen van het Koninkrijk Gods richt op een betere vorm van pax terrena.

Gerrit de Kruijf

Auteur is emeritus predikant (PKN) en hoogleraar Christelijke Ethiek in Leiden

1 Jan Willem Schulte Nordholt, Woodrow Wilson. Een leven voor de wereldvrede. Een biografie, Amsterdam 1990, p. 7.

2 Schulte Nordholt, Wilson, p. 56-63.

3 Gary Scott Smith, Faith and the Presidency. From George Washington to George W. Bush, Oxford 2006, p. 166.

4 Smith, Faith and the Presidency, p. 183.

5 Wilson op 20-11-1905, geciteerd bij Schulte Nordholt, Wilson, p. 63.

6 Arthur Link volgens Smith, Faith and the Presidency, p. 189.

7 Henry Kissinger, Diplomacy, London 1994, p. 47.