Het heilige en de preek

logoIdW

 

HET HEILIGE EN DE PREEK

Immink heeft met zijn boek Het heilige gebeurt een fenomenologie van de protestantse kerkdienst geschreven. Hij wil inzichtelijk maken wat er eigenlijk gebeurt in zo’n samenkomst (11). Hij voert geen wetenschappelijke discussie, waarin je theses van andere theologen aanvecht of ondersteunt. Hij is geconcentreerd op een activiteit waar iedere deelnemer, bijvoorbeeld vanwege zijn betrokkenheid als hoorder, evenveel ‘verstand’ van heeft, maar die hij vanuit een bepaald belang wil belichten. Dat perspectief is de verhoopte werking ervan. Je hoopt dat de ontmoeting tussen God en mensen plaatsvindt in die samenkomst. Daar doe je het voor. Immink noemt dat de performatieve werking van dat spel van taal, teken en stilte. Het heilige gebeurt. Je zou kunnen denken dat iedereen wel voelt dat het daarom gaat in een kerkdienst, maar Immink is daar niet zo zeker van. In het protestantisme zijn we zo druk met hermeneutische vragen, dat de rationele dimensie het gemakkelijk wint van de emotionele (41). Nogmaals, hij voert geen discussie, maar vraagt aandacht voor de dimensie van ‘het heilige’, die hij natuurlijk niet abstract bedoelt maar persoonlijk.

Ik ben blij met deze benadering: je niet verliezen in het refereren en kritiseren van uiteenlopende visies, maar met gebruikmaking van veel vakliteratuur proberen op jouw manier (dat blijft zo!) het verschijnsel van de protestantse kerkdienst te beschrijven, met als vraag aan de lezer: kun je hierin meekomen? moeten we het eigenlijk niet zo zeggen?

Welnu, ik kan daar wel in meekomen – wat me niet zal verhinderen om een en ander toe te voegen en aan te dikken en te denken dat zulks heel belangrijk is. Maar dat de protestantse kerkdienst iets anders wil zijn dan een onderlinge samenkomst tot religieuze bemoediging en vermaning, verdient zeker aandacht. De titel van zijn boek doet meteen denken aan Rudolf Otto’s Het heilige. En inderdaad doet Immink iets soortgelijks: het bepleiten van de eigen aard van de ontmoeting tussen God en mens ten opzichte van een rationaliserende en ethiserende (bedoeld is eigenlijk een reducerende) tendens in de protestantse cultuur. De epiclese, het gebed om de Heilige Geest, doortrekt heel zijn boek. En wat ik zo aardig vind, is dat hij daarvoor Barth en Miskotte hard nodig heeft. Van oudsher ken ik Immink vooral als criticus van Barth, maar blijkbaar zijn zijn eigen vragen veranderd en komen daardoor ook de dialectici in beeld.

Tussen sacrament en autoritaire zwerfkei

Ik zal hier vooral en graag ingaan op de preek als verschijningsruimte van de Heilige. De kans op ontmoeting met de Heilige zou ik overigens vooral niet willen inperken tot de preek, ook niet tot de kerkdienst: de hele werkelijkheid is krachtveld van de Heilige Geest. Wie iets met Jezus heeft, zal openstaan voor verrassingen en de betekenis van alle traditionele en reguliere patronen relativeren – ik in elk geval wel. De reden dat ik zo met de preek in de weer ben, is dat voorzover wij de protestantse kerkdienst van enig belang achten voor het leven met God, we ook serieus moeten nemen dat de preek het onderscheidende kenmerk van het protestantisme is. De preek is het protestantse sacrament. Daarom heet ze ook: bediening van het woord. Ook dat behoort tot de fenomenologie. Niemand heeft dat fraaier verwoord dan Miskotte in Het waagstuk der prediking. Immink haalt dat geschrift wel aan maar net niet het stukje over ‘het wonder der verandering’, de transsubstantiatie:

‘Op het ogenblik dat de verandering zich voltrekt (in de eucharistie), luidt er een heldere, machtige schel door de kerk en allen storten op de knie: zij beleven de werkelijke, tastelijke Tegenwoordigheid. Bij de bediening des Woords kan ook, door de mensenwoorden heen, een heldere schel in de harten luiden: God is tegenwoordig, God is in ons midden, laat ons diep in ‘t stof aanbidden.’ (Miskotte, Om het levende Woord)

En dat wordt dus gezegd van een monoloog, eigenlijk een autoritaire zwerfkei in de moderne cultuur, die anekdotisch gedoogd lijkt te worden, minzaam begroet soms, een anachronisme in wezen meer dan een geheimzinnig ritueel omdat ze de schijn van toegankelijkheid wekt. We zijn het gewend en degenen die er nog aan doen nemen het als geklank tot zich zoals de muizen het gezang van Josefine bij Franz Kafka in weer een ander stukje van Miskotte. Heel vreemd. Je kunt er wel wat moois van maken, zoals verhalen vertellen, maar alleen al de preekstoel suggereert iets waar je van gruwt als je er een imam op ziet. Toch is de preek onomstreden. Niemand zegt meer dat de preek moet worden afgeschaft, terwijl hij toch door Mozes nog niet was voorzien in het heiligdom, daar was zegenen genoeg. In de jaren ‘60 vond er nog een zogenaamde Algemene Kerkvergadering plaats waarin we van onderop het hele kerkelijke gebeuren eens gingen doorlichten. Toen hielden we enquètes, waarin we er eigenlijk op uit waren om de preek te veranderen in een discussie. Dat soort dingen gebeuren geloof ik allang niet meer. We preken bij het leven. Degenen die het doen vinden het vaak wel erg zwaar maar toch ook wel hun ding, en de hoorders vleien zich veelal in het geklank, of haken af. Het gerucht gaat, ook onder predikanten, dat er gemiddeld ‘slecht’ gepreekt wordt. Welk criterium daarvoor mag gelden is onduidelijk. Het is blijkbaar een ervaring van bij voorbeeld voorgangers zodra zij zelf luisteren. Maar we houden het onder elkaar omdat we de kerk een goed hart toedragen. Het lijkt ons dan wel goed om niet alles op de kaart van de preek te zetten. Dit is een karikatuur. Er zijn ook veel mensen die aangesproken worden door preken. Maar het gaat me nu om het werkelijkheidsmoment van de karikatuur: dat is onmiskenbaar.

Verlegen om een goed woord

En nu denk ik dat we recht op de preek af moeten gaan als we de protestantse traditie willen voortzetten. De preek is daarvan niet alleen het meest kenmerkende maar ook het kwetsbaarste kenmerk. Dat komt doordat de preek heel gauw wordt wat hij niet wil zijn: betoog, uitleg, zelfs niet verhaal. De preek is de toediening van een woord, er wordt een woord op de mond gelegd als een ouwel. Het is verkondiging maar op een nabije manier. Het is monoloog maar wil gevoeld worden als gesprek. Ze is een gooi naar de ziel. Die doe je ook niet zozeer ambtelijk maar meer als oefenaar.

De miskottiaanse beschrijving van de preek is niet alleen protestants maar ook heel Nederlands. Deze verbinding tussen mystiek en preek kom je in Duitsland niet tegen, in Engeland niet. En misschien ook in Nederland nauwelijks meer. Je moet het dus ook erg relativeren. Het is maar een beschrijving. Ik denk dat Barth er ook nauwelijks gevoel voor had. Maar in onze traditie zit het zo diep dat Nederlandse kerkgangers nog steeds met een verholen verwachting naar een preek luisteren, die hiermee van doen heeft: de preek als mystiek: je hoopt (bewust of onbewust) aangesproken te worden in je ziel. Dat komt door de Nadere Reformatie, die de bevindelijke prediking bracht. Immink komt uit die traditie, ze speelt nauwelijks een expliciete rol in zijn studie (alleen a Brakel), maar ze stuurt wel zijn vraagstelling. Nu heeft die traditie veel ongeluk gebracht, zoals exemplarisch te lezen in Siebelinks Knielen op een bed violen. Als ik preken van mijn verre voorganger (zowel in Rijnsaterwoude als Kralingen!) Van der Groe las, werd ik niet alleen niet vrolijk wat misschien ook niet de bedoeling is, maar kon ik er ook helemaal niet inkomen. Geen pleidooi dus voor die Nadere Reformatie. Maar de moderne echo’s ervan, die bereiken het gemoed van moderne Nederlandse hoorders. Dan wordt er iets unieks geboden, waarvan ik geloof dat predikanten dat zouden moeten willen zoeken. Omdat ik niet al te persoonlijk wil worden, weersta ik de verleiding om voorbeelden te geven, behalve een: Nico ter Linden. Een dergelijke figuur is in Zwitserland of Amerika niet goed denkbaar, de combinatie van eigenschappen heeft alles te maken met die sacramentaliteit van de preek. Uit zijn boek Alleen maar vrije tijd licht ik een aspect: eerbied in het heiligdom! Als je bijvoorbeeld eerst begint de mensen op hun gemak te stellen door te zeggen dat het fijn is dat ze ondanks het slechte weer toch gekomen zijn, is de bliksem eigenlijk al afgeleid.

Welnu, deze traditie moeten wij koesteren. Als het einde van het institutionele protestantisme wordt aangekondigd, is dat gebaseerd op het rationele imago van het protestantisme. Daar moeten we niet uit lijfsbehoud emotie en ritueel tegenoverstellen, maar het woord in zijn oerdimensie van aanspraak. Betogen kan niet iedereen volgen maar om een goed woord zit iedereen verlegen, ook als het niet een bevestigend maar een ‘ontdekkend’ woord is.

Oefenen

Van hieruit wil ik een pleidooi voeren voor een accent op de preekoefening in de opleiding.

Als de preek een zo kwetsbaar kenmerk van onze traditie is, en als de PThU onderscheidend wil zijn in het academische veld, dan zou de preek meer aandacht mogen krijgen dan nu het geval is. Daarmee bedoel ik niet meer punten voor het vak homiletiek, ook niet een beroepsvoorbereiding die niet in de Bachelor thuishoort, maar een verbuiging van allerlei cursussen naar dit belang toe, zodat de aanstaande predikant van jongs af een oefenaar wordt en niet pas eigenlijk na zijn bevestiging.

1. Immink voert een pleidooi voor retorica (154vv.). Daar zouden we echt werk van moeten maken: moderne retorica in combinatie met de klassieke, modern cabaret samen met Augustinus’ De doctrina christiana, boek IV.

2. Opdrachten om in vijf minuten een boodschap over te dragen en die dan beoordelen op communicatieve aspecten.

3. In de cursus ‘Vroege kerk’ kan een preek van Augustinus van cd beluisterd worden.

4. De cursus ‘Religieuze existentie in Amsterdam’ kan toegespitst worden op vergelijking van preken.

5. Als de Nadere Reformatie of bijvoorbeeld Kohlbrugge aan bod komt, kan men dat doen aan de hand van een preek.

6. Men kan docenten uitdagen hun preken aan studententoets te onderwerpen.

7. Er kan ook extra-curriculair iets gedaan worden, en niet alleen via disputen met de klassieke preekoefening, die heel nuttig is, maar ik bedoel iets snellers, iets dat korter aangebonden is: levendige performance.

Het vreemde is, dat als ik dit soort dingen ter sprake ben, er steevast gereageerd wordt met reserve, misschien schaamte: de preek, ach de preek… Er is meer: pastoraat, diaconaat, allemaal even belangrijk, we kunnen echt de preek niet accentueren. Ook niet voor ons imago.

En omgekeerd denken gemeenteleden vaak: het is zo saai in de kerk, het spreekt zo weinig aan, leren ze tijdens de opleiding eigenlijk wel preken?

Als we in deze impasse blijven hangen, versnelt dat het einde van het institutionele protestantisme. Wij moeten het aandurven voor de preek te staan, onze eer en onze schande.

En die preek moet uitstralen dat wij in onze woorden op Iemand hopen. Daar komt veel voor kijken. Onder meer ook het besef van de onmacht van het woord, zoals Flaubert het in Emma Bovary laat merken en zoals ik het ook voelde bij de voorbereiding van dit pleidooi: ‘het woord van de mens is als een gebarsten ketel waarop je een wijsje drumt dat nog net een beer aan het dansen krijgt, terwijl je de sterren zou willen ontroeren.’

Gerrit de Kruijf

Auteur is hoogleraar Ethiek aan de PThU, sectie Leiden