De hoop van Obama

logoIdW

 

DE HOOP VAN OBAMA

Hoe beleven politici zelf het verband tussen hun politieke inzet en hun geestelijke bronnen? Daarover zijn zij vaak terughoudend, zeker in geschrifte. Toch is het juist voor de theologische discussie relevant daarover geïnformeerd te zijn, zowel met het oog op het ‘realiteitsgehalte’ van theologische claims als vanwege de mogelijkheid dat politici gezichtspunten openen die de theoloog nog niet had opgemerkt.

In zijn boek The Audacity of Hope (2006) vertelt Obama eerst enthousiast over de waarden waarvan hij leeft, de Amerikaanse waarden rond individuele vrijheid, verbonden met de beleving van de betekenis van gemeenschapsverbanden met de familie voorop (53vv.).

Halverwege het boek staat een hoofdstuk over geloof. Daarover schrijft hij biografisch. Dat doet hij bij meer thema’s, maar toch is het opmerkelijk. Hij geeft niet zijn uiteindelijke visie op de dingen, probeert ook niet aan te wijzen hoe zijn geloof van invloed is op zijn politieke keuzes, maar vertelt over zijn opvoeding en ontwikkeling. Een bescheiden verhaal, niet in de sfeer van born-again.

Hij vertelt over zijn grootouders van moeders kant, afkomstig uit Kansas, opgegroeid in baptisme en methodisme, maar op afstand geraakt. Over zijn atheïstische vader, die afwezig was vanaf zijn vroege jeugd en over zijn stiefvader die ook niets met geloof had. En dan over zijn moeder, die rationeel was ingesteld, haar zoon wel kennis van en respect voor religies bijbracht, maar zelf distantie had ten opzichte van de kerk.

Toch was zij de meest spirituele persoon die hij ooit gekend heeft (p. 205). Zij had een onwankelbaar instinct voor vriendelijkheid, dienstbaarheid en liefde. Zonder de hulp van religieuze teksten of autoriteiten, werkte ze er intens aan om Barack waarden bij te brengen: eerlijkheid, empathie, discipline, hard werken. Ze wond zich op over armoede en onrecht, en kon niet tegen onverschilligheid daarover bij anderen.

En bovenal bezat ze een blijvende gevoeligheid voor het wonder, en een eerbied voor het leven die als devotie beschreven kan worden. In de loop van de dag kon ze een tekening tegenkomen, of een dichtregel, of een muziekstuk horen, die haar tot tranen bewogen. Ze zag overal mysterie en beleefde vreugde aan de absolute vreemdheid van het leven.

Deze opvoeding heeft hem tot filosofiestudie gebracht, op zoek naar taal en concepten die van nut zijn bij de opbouw van gemeenschap en het verwerkelijken van gerechtigheid. Bovendien ging hij ook zelf op zoek naar de praktische toepassing door aan de slag te gaan als opbouwwerker voor een groep kerken in Chicago, die iets wilde doen tegen werkloosheid en drugs. Dat werk hielp hem de kant van de keuze voor het publieke leven op. Tegelijk maakte het hem bewust dat hij niet zelf bij een gemeenschap hoorde waarin hij zijn diepste overtuigingen kon laten voeden. Hij deed wel een beetje mee, maar bleef toch een toeschouwer. Hij werd daarin gestoord door de aantrekkingskracht van de zwarte kerken, waar geloof over het hele leven ging, waar sociale strijd en hemelgeloof samengingen. Hij ervoer daar dat geloofstwijfel niet verboden was evenmin als gehechtheid aan de wereld. En dat de scheidslijn tussen zondaar en geredde vloeiend kon zijn. Dat alles bracht hem er uiteindelijk toe een kerk binnen te gaan en zich te laten dopen.

It came about as a choice and not an epiphany; the questions I had did not magically disappear. But kneeling beneath that cross on the South Side of Chicago, I felt God’s spirit beckoning me.

(208).

Van het persoonlijke naar het politieke

Obama vertelt dan verder over de moeilijkheid in het zeer religieuze Amerika een debat aan te gaan over de vraag hoe geloof verzoend kan worden met onze moderne, pluralistische samenleving. Hij voelt dat op een fundamenteel niveau geloof zich niet met compromis verdraagt (219). Maar daar schuilt natuurlijk precies het gevaar van onbeheersbare conflicten. De echte theocraat gaat dat niet uit de weg, maar voor een democraat als Obama is het doel van politiek de vrede te bewaren en dat gevaar dus als de dood te mijden. Daarom moeten religieuze overtuigingen ‘vertaald’ worden in universele waarden. Rede en argument gaan in de politiek boven een particuliere overtuiging. Obama haast zich dan om te zeggen dat deze stellingname niet betekent dat het geloof niet het anker van zijn leven is (224). Een gelovige denkt dat immers nogal gauw.

In alle eenvoud en directheid van formulering, lijkt me dit de houding die elke ‘goede’ staatsman aanneemt. ‘Goed’ neem ik dan als ‘wat vrede bevordert’. Politiek is er om de vrede te bewaren en wie de vrede wil dienen moet de scherpe kantjes in de samenleving proberen af te veilen. Wie Gods wil en gerechtigheid als een hoger doel dan vrede beschouwen, vormen in principe een bron van conflict. Daar komt een probleem openbaar dat kleeft aan elk theologisch, normatief denken over politiek. Het Koninkrijk Gods is meer dan vrede, de gelovige zoekt een hoger recht, hij is radicaler in de politieke vraagstelling dan de staatsgemeenschap misschien kan dragen. De gelovige legt zich niet neer bij het recht als ‘gemiddelde’. En politiek lijkt juist geschikt om dat hogere recht na te streven. Wij geloven in een ‘koning, die het recht der armen, der verdrukten gelden doet’. Het probleem is vooral dat wie gelooft ook vaak meent dat wat hij voorstaat goed is voor iedereen. Daarom geloof je er ook (heilig) in! Wie tegen abortus is, is voor het leven en wil niets liever dan de samenleving daarmee dienen. Gelovigen, christenen evengoed als moslims, hebben in principe moeite met politieke pluraliteit. Zij gaan voor iets dat raakt aan het absolute en willen juist weg van het relatieve. Daarom is het moeilijkste probleem in de ethiek de vraag te beantwoorden of God ons in de politiek op het absolute of op het relatieve pad stuurt. Zijn er dingen die boven de pax terrena uitgaan en politieke realisering eisen? (In de ecclesiologie stuit je ook op dit dilemma; daar heet het: prevaleert de waarheid of de eenheid?)

Obama pleit, voor dit dilemma gesteld, meteen voor de matiging. Schmidt ook. Met het vuur van het geloof voor de pax terrena staan – het absolute met het relatieve verbinden, dat is Obama’s ‘waagstuk van de hoop’. Daarmee staat hij overigens nog steeds aan de ‘idealistische’ kant die ik in het vorige artikel met Wilson schetste. Obama is niet een zuivere ‘realist’, hij is uit op meer gerechtigheid zonder het compromis te schuwen. De theoloog die daarbij hoort is Reinhold Niebuhr. Ook Amerikaanse neo-conservatieven beroepen zich op hem omdat zij zich in zijn augustiniaanse ‘realisme’ herkennen. Maar in onderscheid van de neoconservatieven die juist conservatief zijn omdat ze zich geheel op evenwicht richten, ging het ook Niebuhr juist altijd om die stap verder op de weg naar ‘broederschap’. In Obama’s politiek zit uitdaging: ‘kunnen we mogelijkheden voor een hogere mate van gerechtigheid in de historische situatie herkennen?’ (Niebuhr) Van de weeromstuit kun je dit ook weer als een krypto-theocratisch ideaal beschouwen. Maar wat domineert bij Obama is voorzichtigheid, prudentie – als dimensie van het waagstuk van de hoop. Je hoeft er geen christen voor te zijn, maar als je het bent is het niet te min om je eraan te wagen.

De tamelijk plotseling in Nederland rondwarende visie van Stanley Hauerwas staat daar diametraal tegenover. Hij bepleit een kerk die een alternatieve stijl van samenleven praktiseert, zich niet in compromis-discussies begeeft, maar getuige is van ‘de andere mogelijkheid’. Of we aan dit appèl echt gehoor willen geven, laat zich met een eenvoudige test vaststellen: hopen we dat ook de christelijke gemeente politici voortbrengt? Wie die vraag positief beantwoordt, hoe moeilijk het ook precies te zeggen is wat het belang van christen zijn voor de politiek is, past niet goed bij de robuuste kerk van Hauerwas.

Gerrit de Kruijf

Auteur is emeritus predikant (PKN) en hoogleraar Christelijke Ethiek in Leiden