Zingen voor de overheid

logo-idW-oud

 

ZINGEN VOOR DE OVERHEID

Het gebed voor de overheid is ons door apostolische woorden aanbevolen. Alle kerkelijke praktijk en theologische bezinning ter zake van kerk en politiek vindt daarin bron en uitgangspunt. Daarom keren we altijd weer terug tot de vraag: hoe functioneert de voorbede voor de overheid onder ons? De zorg daarover brengt me tot een pleidooi voor een lied van Tom Naastepad, opgenomen in Zingend Geloven II en in Tussentijds (214). Het lied dateert van 1966.

Een recente ervaring waarbij ik me voortdurend afvraag of ik het goed heb gehoord en niet het slachtoffer ben van een misverstand, wil ik ter inleiding vertellen. Ik hoorde een theoloog uit onze kerk, kennelijk thuis in CDA-kringen, als volgt argumenteren. Verschillende leden van het huidige kabinet zijn zelf kerkeraadslid geweest, zouden we dan als christenen niet voor hen moeten bidden? Bij zo’n terloopse opmerking – want dat was het –valt mijn mond dicht. Het is niet bijbels en het is niet kerkelijk gedacht. Niet Woord en Geest, maar nestgeur en clubgevoel regeren hier. Nogmaals: nog altijd kan ik me niet goed indenken dat ik het goed hoorde.

Laat ik naast het bovenstaande me te binnen brengen hoe lang geleden – het moet voor 1975 zijn geweest – een kind tegen me zei: Pappa, jij bidt anders voor de regering dan andere dominees. Dat ‘andere’ dat ik zoek en dat naar mijn mening onontbeerlijk is in alle gebed voor de overheid, vind ik verwoord in het bedoelde lied van Naastepad. Uit de eerste en vierde strofe ga ik citeren. De tweede en derde strofe, die op de inhoud van het politieke beleid ingaan, laat ik liggen voor u, lieve lezeres en lezer. Nu het begin:

Voor hen die ons regeren,
de hoofden van het land,
bidden wij God de Here
om ootmoed en verstand…

Hier wordt om te beginnen duidelijk gezegd dat het om mensen gaat, en niet om instituten. Het zijn mensen die over mensen regeren. Dat gebeurt in een veelvormigheid. Het gaat niet om ‘het’ hoofd van ons land, maar in het meervoud, om ‘hoofden’. Je kunt er ook ambtenaren bij rekenen, journalisten, bedrijfsleiders en bankiers. Maar vervolgens: ootmoed en verstand. Dat betekent dat de zingende en biddende gemeente weet dat regeren moeilijk is. We kunnen wel zeggen: ieder die de politiek en andere machtsbereiken binnengaat weet dat zelf toch wel en moet zelf haar of zijn pretenties waarmaken. Maar de gemeente laat zulk individualistisch en hard gepraat voor wat het is en bidt om verstand voor de mensen die deze moeilijke taken willen vervullen. Nog persoonlijker is het gebed om ootmoed. Dat veronderstelt dat het innemen van een regerende positie gevaarlijk voor je ziel is. Er dreigt op hoge posities niet alleen vervreemding van de werkelijkheid maar meer nog: vervreemding van jezelf, van God, van menselijkheid. Ook daarvan kun je zeggen: ze hebben er zelf voor gekozen. En ook hier weet de gemeente wel beter en blijft ze hen gedenken in het gebed om ootmoed.

Nog sterker spreekt het realiteitsbesef van het christelijk geloof in het vierde couplet:

O God, Gij moet regeren
tegen het onverstand:
wij dienen vele heren
tot schade van het land.

De gemeente weet van wanhoop en angst wanneer ze het politieke toneel gadeslaat. Dan wordt er geroepen uit de diepte. O God, het onverstand regeert. En dat is nog erger dan dat de leugen regeert. Dat is geen cynisme, geboren uit overspannen verwachtingen. Cynisme bidt niet, maar grijnst en vindt vermaak in verborgen zelfbehagen. In de gemeente leren we van de woorden van onze God dat mensen veel dingen onverstandig doen. In de omgang met die woorden verliezen we iets van de verbazing hoe moeilijk, pijnlijk en mislukkend politiek vaak is. Maar als we in de verwarring en zorg daarover gaan roepen, biedt dit lied een onverwachte ootmoedigheid. De mensen van God stellen zich niet als rechter op, maar zeggen: wij,,, Het onverstand woont in ons, in de gemeente. De gemeente is zelf betrokken in de komedie en tragedie van het politieke leven. Tegenover haar Heer belijdt ze haar eigen schuldige betrokkenheid: wij dienen vele heren. En zo doen wij mee met het slechte imago en de wanprestaties van de politiek: tot schade van het land. Want de gemeente dient land en volk, wanneer ze genoegen zou nemen met enkel haar eigen Heer te dienen.

Temidden van alle ideologisch klinkende geroep over democratie en de verheerlijking van identiteiten bewaart de gemeente nuchterheid. Een nuchterheid die in God is gegrond.

Gij zijt genade! Uw bevel
doet leven en vergeven,
o God van Israel.

We moeten er voor zorgen dat dit lied van Naastepad in het komende nieuwe liedboek wordt opgenomen. Maar voor alles moeten voorgangers en gemeente dit lied leren zingen, van harte.

(In ‘de week van de democratie’)

W.L. Dekker