Theologie na Pinksteren

logo-idW-oud

 

THEOLOGIE NA PINKSTEREN

Of: de denkkracht van de dronkaard

Er moet wat ingezeten hebben, in het argument dat de mensen inbrengen tegen de Pinksterprediking: ‘zij zijn vol zoete wijn’ (Hand. 2). Eenmaal vervuld van de Heilige Geest spreken de apostelen voor gewone mensen met een dikke tong, hun handschrift lijkt op de hanepoten van een verruimde geest, hun denkkracht op die van een verrukt kind. En de hele, argumentatieve preek van Petrus die volgt kan de indruk van dronkenschap niet wegnemen; zij kan haar slechts preciseren als dronkenschap, niet van de wijn, maar van de Geest.

Pinksteren is aldus het einde van alle apologetiek. Het wordt tijd dat de Tim Kellers (1) en andere apologeten van onze tijd een grens gesteld wordt. Apologetiek is altijd het einde van de theologie. Zij gaat uit van een vast bestand van theologische waarheden, die tegen de buitenwacht verdedigd en aannemelijk gemaakt moet worden. De apologeet kan zich derhalve geen dronkenschap van geest permitteren. Theologie daarentegen gaat ervan uit dat het Evangelie ‘niet verdedigd en gedragen [hoeft] te worden, ze verdedigt en draagt wie haar horen en verkondigen’, (2) zij gaat ervan uit dat wij – met al onze theologie – voor God ‘overbodig zijn’. (3) Er is geen vast bestand aan theologische waarheden, er is alleen de God die in de dood van Christus elk bestand onderbreekt en alle redelijkheid voor zich uit jaagt, de afgrond in.

Die God te denken, dat is de roeping van de theologie. Haar pogingen kunnen bij de omstanders niet anders overkomen dan – dronkenschap. En zij heeft die aanklacht niet anders te beantwoorden dan met een – ‘ja, wij zijn dronken, maar niet van de wijn’ (Jes. 29:9).

De wijn, die dronken maakt, stemt daarin overeen met het Evangelie, dat geloof wekt, dat beide, wijn en Evangelie, de werkelijkheid onderbreken. In vino veritas! De wijn onderbreekt het dagelijkse leven en tilt het op een hoger plan. De waarheid van het Evangelie onderbreekt de gesloten werkelijkheid, breekt haar open naar een Hogere samenhang. Die waarheid ervaren, betekent dat je geest zodanig verruimd wordt, dat je spreken bij anderen overkomt als – dronkenschap.

De redelijkheid van de theologie is de redelijkheid van de dronkaard, die tot dan toe de hele waarheid van zijn leven verdrongen heeft, maar ineens door al die grenzen heenbreekt en ziet hoe het er werkelijk met hemzelf en alle dingen voorstaat. Het is de redelijkheid van de nar, (4) die niet paste binnen de gesloten wereld van het hof, maar juist daardoor, als vreemdeling en buitenstaander, getuige kon worden van de waarheid. De denkkracht van de theologie is de denkkracht van de dronkaard. De boeken van theologen zijn geschreven in de hanepoten van een verruimde geest. De apologeet die dat wil ontkennen, daartoe voor zijn gevoel gedreven door een cultuur die het christendom in het nauw brengt – die brengt de theologie zelf om zeep. Ons staat niets anders te doen dat het preciseren van welke dronkenschap hier sprake is. Wij zijn dronken, maar dan van de Geest.

Dat is de zin van het fides quaerens intellectum. Het geloof, de participatie aan de doorbraak van God in onze gesloten wereld, zoekt deze doorbraak te verstaan, maar kan haar alleen verstaan, zolang ze dronken blijft. In de nuchterheid zakt de wereld weer terug binnen de grenzen van het werkelijke, van de ruimte waarin God geen plaats heeft, noch hebben kan. Alleen in de Geest verruimt deze werkelijkheid zich tot werkelijkheid én mogelijkheid, (5) tot schepping, tot een ruimte waarin God werkt en – inderdaad – gedacht kan worden met het intellect dat zich in de Geest heeft laten verruimen, of zoals de gereformeerde scholastiek het zegt, door de genade heeft laten genezen. (6) Maar het intellect dat de dronkenschap van het geloof slechts nodig denkt te hebben als springplank, als eerste, op te heffen fase, dat intellect zakt weg onder de heerschappij van hem die ‘de hele wereld misleidt’ (Opb. 12:9).

Nette, nuchtere wetenschap houdt narren en dronkaards buiten de deur. Dat moet zij dan ook maar doen. Maar dan blijft zij ook alleen met de werkelijkheid, en houdt zich de waarheid van het lijf. En overal waar de theologie zich, omwille van de wetenschap, begeeft in de afkick-kliniek, die onze werkelijkheid is, is het einde van de theologie bereikt. Als dat het sanatorium is dat ons aangeboden wordt, (7) dan liever frank en vrij bekennen niet ziek te zijn.

Dat schept – inderdaad – nuchterheid in de toestand waar kerk en theologie in beland zijn. In een wetenschap die geen begrip heeft voor de dood van Christus waarin al ons denken sterven moet, – in die wetenschap kan de theologie niet anders verschijnen dan als een ongewilde onderbreking, een dronken koningin. Dat heeft zij dan gewoonweg dapper te dragen, wetende dat de theologie niet voortkomt uit de wetenschap maar dat alle wetenschap voortgekomen is en, als zij blijft bestaan, voortkomen zal uit de theologie.

‘Er is een God van dronkaards en kinderen’, zegt het spreekwoord. Die God is de God van Pinksteren, van de kerk en van de ware, dronken koningin der wetenschappen.

Willem Maarten Dekker

———————
1 Tim Keller, In alle redelijkheid, Franeker 2008.
2 K. Barth, De Brief aan de Romeinen, Amsterdam 2008, 11.
3 Idem
4 E. Jüngel, ‘Die Theologie als Narr im Haus der Wissenschaften’, in: J. Reikerstorfer (red.), Zum gesellschaftlichen Schicksal der Theologie, Münster: LIT 1999, 60-72.
5 E. Jüngel, ‘Die Welt als Möglichkeit und Wirklichkeit’, in: idem, Unterwegs zur Sache, Tübingen: Mohr 2000, 206-233.
6 F.  Turrettini, Institutio Theologiae Elencticae I.ix.14 (‘ratio sanata per gratiam’).
7 Voor de metafoor van de wereld als sanatorium, vergelijk Thomas Mann, Der Zauberberg.