Nogmaals Kees Fens

logo-idW-oud

 

NOGMAALS KEES FENS

Nogmaals. Je kunt de maandagstukken van Kees Fens in Dat oude Europa lezen en herlezen. Je raakt niet uitgelezen: zoveel eruditie, zoveel prikkeling van de geest, zoveel ruimte en openheid. Michael Bource schreef er onlangs over (deze jaargang, blz. 82/3), wellicht met enige jaloezie over de onbegrijpelijk grote belezenheid waarvan dit werk van Kees Fens getuigt. Nogmaals lezen betekent ook: er valt nogmaals te schrijven. Dat doe ik dan niet om het boek opnieuw te introduceren, maar om het licht te laten vallen op twee theologische vragen die deze kostelijke beschouwingen impliciet stellen. Fens is geen theoloog, en de enige drukfout die me opviel – een foutieve spelling van de naam Noordmans – lijkt welhaast een komische illustratie daarvan. Hij pretendeert het ook niet. Maar hij heeft de bundel zo doordacht samengesteld dat de vragen er vanzelf uit oprijzen. Publicatiedata van de stukken zijn niet vermeld, wat in een enkel geval hinderlijk is; ze zijn aan de chronologie onttrokken. Daarentegen is systematische opbouw wel herkenbaar. Het eerste stuk, Het schervenpakket dat Europa heet, sluit natuurlijk aan bij de titel van het boek. Maar hij signaleert daarin dat een bijeenkomst in Rijsel/Lille, bedoeld om de Europese cultuur van stad en streek te vieren, de dertiende-eeuwse schrijver en theoloog Alain de Lille onvermeld laat, – en het laatste stuk is geschreven naar aanleiding van een studie over ‘Medieval Philosophy’. Het tweede én het voorlaatste stuk handelen over Petrarca en zoeken naar samenhang en contradictie in de benamingen christen en humanist. Bij verder zoeken naar een doordachte opbouw kunnen we er niet omheen dat exact de twee middelste beschouwingen – studies over Origenes en over het zondvloedverhaal ‘in Western Thought’ – het metaforisch karakter van godsdienstige taal raken. We kunnen dit alles ook als toeval beschouwen, ik weet het. Die mogelijkheid blijft zeker open, nu ik de velerlei bijdragen over andere onderwerpen buiten mijn aandacht houd. Maar ik geloof dat niet. Is voor Fens dat oude Europa identiek met het Christendom, min of meer aansluitend bij Novalis’ Die Christenheit oder Europa? En is dat christendom bepaald door de Middeleeuwen en begrensd door een zich van de Kerk verwijderend humanisme? En vervolgens: is de taal van het geloof te begrijpen als allegorese, typologie, metafoor, – begrippen die uit veel van de door Fens besproken literatuur door hem naar voren worden gehaald? Welk werkelijkheidgehalte komt er dan aan toe?

Toeval? Laten dit nu net de vragen zijn die in het genoemde nummer van dit blad na de met herkenning en liefde geschreven introductie van Michael Bource aan de orde kwamen: de vraag naar de identiteit van het christendom (Theo Witvliet, Het geheim van het lege midden) en de kritische vraag van Anneke Geense-Ravestein daarbij: ‘is de taal van de metafoor… uiteindelijk niet… een ontologische taal?’

Ik deel met haar de verwachting dat de taal van de beloftevolle Godsnaam meer is dan een metafoor. De metafoor doet in ieder geval dichten, en dat is machtig veel waard. Maar de taal van de belofte doet roepen, zuchten, bidden, ja zelfs vertrouwen. Ook dan zal de vraag naar de ontologie, zo denk ik echter, terugkeren. Dat is dan niet opdat wij de werkelijkheid onder controle van ons denken krijgen, maar omdat ons denken onder beslag van de werkelijkheid geraakt.

Hebben Michael Bource en ik misschien vooral om deze vragen ons door Kees Fens laten raken?

W.L. Dekker